Bron: Maandblad van de Vlaamse Imkerbond
Jaargang: 90
Jaar: 2004
Maand: maart
Auteurs: Aloïs Schotanus – Foto’s Gilbert Janssens

HOE WETEN BIJEN DAT HET LENTE WORDT?

De veertigdagenregel

Het kan nog best koud zijn in deze maand. Vooral ‘s nachts dan. Maar de dagen worden als maar langer en we kijken uit naar het nieuwe voorjaar.

Ondanks die koude, is de bijen- koningin reeds lang begonnen met de eiafzet. Waarom doet ze dat toch? De bijen kunnen niet of nauwelijks uitvliegen omstreeks deze tijd. Meestal moet maart ten einde lopen, vooraleer de bijen gedurende enkele uren daags naar buiten kunnen, niet?

f1

Wij imkers, denken natuurlijk alleen maar aan de volwassen bijen en we vergeten te gemakkelijk hoe lang de ontwikkelingscyclus duurt van ei tot bij. De bij die met Pasen – 11 april – aan de opbouw van haar volk wil meewerken, moet zes weken voordien als ei in de cel gelegd zijn, dat is dus begin maart! De imker die op 11 april op het fruit wil staan met sterke volken en jonge bijen, zal begin maart flink wat broed in zijn kasten moeten hebben. Bijen hebben immers drie weken nodig om uit te lopen en nog eens drie weken om van huisbij naar veldbij te evolueren. Zowel voor het bijenvolk al s voor de imker geldt dus de veertigdagenregel. De ontwikkeling van het volk moet veertig dagen voordien ingeleid worden. Dat startsein is op de eerste bloesems afgestemd.

f2

Vreemde bijen, vreemd ritme

Indien een bijenvolk zijn beslissing om de volksontwikkeling te starten, zo lang van te voren moet treffen, hoe kan het dan weten dat over zes weken de omstandigheden inderdaad gunstig zullen zijn?

De verwachtingen van het bijenvolk m.b.t. tot de weer- en drachtomstandigheden, verschillen al naar gelang het ecologische systeem waarin die bijen thuishoren. In onze streken mogen zij midden april, begin mei, op een behoorlijk drachtaanbod rekenen.

Maar hier niet zo ver vandaan, in Israël en Egypte, ziet er dat al heel anders uit. Daar begint de dracht na de eerste regen in december of januari. Einde mei zet daar de droogte in. Dus beginnen de bijenvolken midden april hun broednest in te krimpen. De autochtone bijenrassen in deze regio (A. m. syriaca en A. m. lamarckii) hebben dit ritme in hun erfelijke aanleg opgeslagen.

Het ziet er dan weer helemaal anders uit voor de Oost-Afrikaanse savannebij (A. m. scutellata). Daar bestaat geen jaarcyclus in het drachtaanbod. Het is er het hele jaar door gelijkmatig warm. Na enkele overvloedige stortregens, beginnen tal van planten te bloeien. Die regenbuien zijn plaatselijk begrensd. Het is echter niet voorspelbaar waar en wanneer het ergens gaat regenen. Daarom broeden de Afrikaanse bijenrassen zolang de plaatselijke dracht aanhoudt. In die tijd slaan ze zoveel nectar op als maar mogelijk is. Wanneer de droogte weer inzet, eindigt ook het drachtaanbod en stopt elke broedactiviteit. De zwermperiode vangt dan aan.

Sterke volken met grote honingvoorraden geven vele, kleine zwermen af die zeer lang kunnen rondzwerven. De temperaturen en de ecologische omstandigheden maken het mogelijk dat dergelijke volkjes zeer lang als zwermen kunnen overleven. Komt er eindelijk weer regen, of belandt een zwerm in een gebied met goede drachtmogelijkheden, dan wordt de eerste de beste nestgelegenheid benut om het volk terug op volle sterkte te brengen. De andere zwermen, die geen drachtgebied hebben gevonden, verzwakken allengs en zullen uiteindelijk afsterven.

Herkenbare signalen

Maar nu weer terug naar het kille en vochtige voorjaar van bij ons.

Om die veertigdagenregel te kunnen aanhouden, moet het bijenvolk over een betrouwbare mogelijkheid beschikken om de lente met zekerheid te herkennen. De temperatuur is in onze streken daarvoor geen goede maatstaf. Het kan immers in februari al gedurende enkele dagen erg zacht zijn, terwijl in maart nog flink wat koudeterugslagen kunnen volgen. Ook de allereerste bloesems of de andere biologische lenteverschijnselen zijn voor de bijen niet altijd herkenbaar of beschikbaar.

Vroegbloeiende planten ontwikkelen zich ook onder een sneeuwdek en in vele jaren het kan zo koud blijven, dat de bijen die vroege bloemen niet eens te zien krijgen; ze zijn dus als lentesignaal niet beschikbaar. De planten staan voor hetzelfde probleem; ook zij moeten het jaargetijde herkennen. Planten kunnen uitmaken of de dagen langer of korter worden. In overeenstemming daarmee beginnen zij te bloeien. De temperatuur speelt daarbij weliswaar een belangrijke, maar toch een ondergeschikte rol. Bloemen- en plantenkwekers weten dat al veel langer. Met kunstlicht in hun warenhuizen (serres) kunnen zij nu ook in het voorjaar asters en krisanten – nochtans typische herfstbloemen – tot bloei brengen.

f3

Het tijdsbesef

Om de veranderingen in de lengte van de dagen te kunnen waarnemen, is de bij voor de tijdmeting op inwendige factoren aangewezen. Van vele levende wezens – waaronder ook de mens – is bekend dat zij over een inwendige klok beschikken die, zoals in de natuur, op een etmaal van 24 uur afgestemd is. Uit de samenwerking van die inwendige klok met een goed geheugen, ontstaat het biologisch belangrijk chronologisch besef. Bijen kunnen leren én onthouden op welk moment van de dag zij op een bepaalde bloem nectar of pollen gevonden hebben. Precies 24 uur later, op hetzelfde moment van de dag, zijn ze daar weer. Deze vaardigheid biedt ze een groot voordeel bij het benutten van het nectar- en pollenaanbod dat varieert al naar gelang het tijdstip van de dag.

Ook voor de oriëntering op de zonnestand, is een tijdsbesef nuttig. In de bijendans wordt de stand van zon verrekend met de inwendige klok en in het chronologische geheugen opgeslagen.

Het lengen van de dagen

Lange tijd hebben imkers gemeend – en velen doen het nog altijd – dat ze door tussen te komen bij de lichtinval in de kast, ze ook de activiteiten van het bijenvolk konden beïnvloeden. Zij schermden het vlieggat af en dachten daardoor een te vroege broedinslag te vermijden en te verhinderen dat de bijen – aangelokt door een vroege winterzon – voortijdig zouden uitvliegen. Sommige modellen van bijenkasten hadden een zonneluifel, die met dat doel standaard was aangebouwd.

In de late zeventiger jaren hebben John Kefuss en Gudrun Königer aan het bijeninstituut van Oberursel experimenten opgezet om uit te maken of deze praktijken zinvol waren. Na verloop van drie seizoenen kwamen zij tot de slotsom dat het afschermen van de vlieggaten geen enkel remmend effect uitoefende, noch op de broedactiviteit noch op de drang van de bijen om uit vliegen. Zij stelden vast dat niet de lichtintensiteit de prikkel was waarop de bijen reageerden met broeden en uitvliegen, maar dat de lengte van de dag voor de bijen het signaal was om aan de slag te gaan, of om er mee op te houden.

Bij het korten van de dagen, vermindert ook de broedactiviteit; wanneer de dagen langer worden, herneemt ze weer.

De verandering in de daglengte wordt door de bijen altijd waargenomen, ook als er maar weinig licht doorheen het vlieggat valt.

Broed in de wintertros

Hoe gedraagt de wintertros zich wanneer de broedactiviteit herneemt, terwijl buiten het nog bitsig koud is? Aan de buitenrand van de tros zitten de bijen nog dicht op elkaar. Zij wekken warmte op door hun vleugelspieren te activeren.

f4Binnen in de tros zitten de bijen veel losser. Daar wordt alweer gewerkt. Het honingverbruik stijgt spectaculair, want het eerste broed moet het hoe dan ook lekker warm hebben. Dat zijn de meest kritieke dagen. We zijn er dan ook niet altijd gerust in of de honingvoorraden nog wel toereikend zijn. Dat is zeker het geval wanneer het winterweer ongewoon lang aanhoudt. In die situatie kan de imker gerust de dekplank even lichten om doorheen de plasticfolie na te kijken waar de wintertros zich bevindt. Zit hij hoog, vlak tegen de afdekking aan, dan heeft hij zich waarschijnlijk tot aan de toplatten doorheen de wintervoorraad gevreten. Het kan helemaal geen kwaad om dan een kantraam met verzegeld voer vlak naast de wintertros te hangen. Die kleine verstoring van de winter- rust, kan een terugval in de broedactiviteit voorkomen; als we moeten kiezen tussen twee kwalen, kiezen we dan maar voor de minst erge.

Om te onthouden

  • De bijen hebben het ritme van het drachtaanbod van hun ecologisch systeem, in hun erfelijke aanleg opgeslagen. De volksontwikkeling verloopt volgens dit aangeboren ritme.
  • De bijen in onze streken herkennen de jaargetijden in de eerste plaats aan de lengte van de dagen, in de tweede plaats aan de temperatuur.
  • Zij beschikken over een inwendige klok, een intern systeem, om het tijdverloop te meten. Zij kunnen een chronologisch geheugen ontwikkelen, waardoor ze in staat zijn zowel het tijdstip van de dag, als het jaargetijde te herkennen.
  • Het afschermen van het vlieggat verhindert niet dat de bijen de daglengte kunnen registreren.