Bron: Maandblad van de Vlaamse Imkerbond
Jaargang: 89
Jaar: 2003
Maand: maart
Auteurs: tekst: A. Schotanus – foto’s: G. Janssens
KONINGIN IN KATZWIJM
Er zijn van die ervaringen die bijblijven. Het scheppen van een eerste zwerm bijvoorbeeld of het afslingeren van de eerste honingoogst. Zo ook de eerste keer dat je een zelf geteelde koningin ging tekenen. Dat gebeurde quasi onmiddellijk nadat ze uitgelopen was in het kooitje dat in het pleegvolk hing, en vooraleer ze samen met de beruchte pollepel bijen in een EWK- kastje werd gestopt, om dan weggebracht te worden naar het paringsstation. Zo had je dat geleerd. De desillusie was groot toen bij die eerste controle, enkele dagen later, bleek dat ze dood op de bodem lag… Of wanneer ze niet terugkeerde van de bruidsvlucht. Of wanneer ze blijkbaar wel was teruggekeerd om één rondje eitjes te leggen, waarop het minivolkje ijverig redcellen aan het optrekken was … Om nooit te vergeten! Natuurlijk was het telkens te wijten aan de fouten van de imker. ‘Eigen schuld, dikke bult’. Je had bij het tekenen uit de vrije hand tussen duim en wijsvinger, je ‘menselijke’ geur op de koningin achtergelaten. Daarom werd ze door het paringsvolkje niet geaccepteerd. Met het bekende gevolg. Sindsdien tekenden we niet meer uit de vrije hand. Voortaan gebruikten we het bekende kokertje-met-het-netje. Maar ook dan bleven de verrassingen ons overvallen.
Voor het merken van de koningin wachten we tot ze aan de leg is. |
We merken de koningin zonder haar in de hand te nemen. |
Zoals bij die eerste keer dat we het netje gebruikten. We hadden het borststuk van de moer, mooi voor een opening in het netje gebracht en haar zachtjes met het tamponnetje tegen het netje aangedrukt. Wat lijm en het opalithplaatje, en klaar was kees. Voorzichtig gaven we haar vervolgens wat meer speelruimte in het kokertje, zodat ze van de ingreep kon bekomen. Maar de moer gaf geen krimp. Ze lag bewegingsloos tegen de wand van het kokertje aan. Hadden we haar doodgedrukt? Was ze onderkoeld geraakt en verstijfd van de kou? We hielden haar enkele minuten in de gesloten handpalm, om haar op te warmen. Maar het mocht niet baten. Tenslotte legden we de bewusteloze of dode koningin op een toplat van de zesramer waar ze thuishoorde. Uiterst voorzichtig natuurlijk en met een bang hart.
Na korte tijd werd ze door werksters omringd die duidelijk met haar begaan waren en blijkbaar alles in het werk stelden om haar terug tot leven te brengen. Na een poosje – misschien slechts enkele minuten – maar het leek wel een eeuwigheid, werden hun bemoeiingen met succes bekroond. De koningin ontwaakte uit haar comateuze toestand en bewoog zich – aanvankelijk nog onzeker en langzaam – maar na enkele pasjes vlot en beweeglijk, naar de dichtst bijgelegen raatstraat, waarin ze met haar gevolg verdween. Oef! Dat was een kantje-boordje-affaire! Bij de controle veertien dagen later, schreed zij langzaam en plechtstatig over een mooie plaat gesloten broed. Grote opluchting bij de imker en waarschijnlijk ook wel in het bijenvolk.
Een gemerkte koningin laat zich gemakkelijk vinden |
We zouden het voorval wellicht toch vergeten zijn, maar vorig seizoen speelde zich een gelijkaardig scenario af in een pas opgezet volkje en de hele story kende eveneens een ‘happy end’. Gelukkig maar. Toch wilden we deze keer het fijne ervan weten en in ‘de stille maanden’ gingen we op onderzoek uit. En jawel hoor, wat ons overkomen was, bleek in de vakliteratuur al vaker beschreven te zijn. Bij de auteurs, gespecialiseerd in bijenziekten, kunnen we het fenomeen terugvinden onder het trefwoord ‘katalepsie’ ofte ‘spierverstijving’.
Bij A. Borchert (1) wordt de katalepsie van de koningin als volgt beschreven: ‘Het is een plotseling intredende, voor enige minuten tot een volledig uur durende verstijving en bewusteloosheid, waarvan de oorzaak onbekend is. Zij treedt bij de koningin klaarblijkelijk op, wanneer de imker ze bij het merken of knippen van een vleugel met de hand vasthoudt, waarbij hij ze niet tussen duim en wijsvinger, maar aan de vleugels zo vastneemt, dat ze met de poten geen houvast vindt. In het algemeen bekomen de dieren na enige tijd vanzelf, nadat ze enkele eitjes afgezet hebben.’
H. Hinz (2) beschrijft de eiafzet van een koningin in kataleptische toestand preciezer. Nadat hij de koningin getekend had m.b.v. het tekennetje, een druppeltje schellak en een opalithplaatje (zoals wij gedaan hadden), kon hij het volgende waarnemen: ‘De koningin bewoog zich kort, alsof ze wou weglopen. Maar dan strekte zij de vleugels opzij en bleef ze op verstijfde poten onbeweeglijk staan, alsof ze geprepareerd was. Ik legde de koningin op haar zij. Zij bleef verstijfd liggen. Ik zette haar op haar poten. Zij bleef verstijfd staan. Toen begon de koningin in haar verstijfde toestand doorlopend eieren af te zetten. Dat duurde ca. 20 minuten lang. Later plaatste ik de verstarde koningin in een uitloop kooitje op de vliegplank van een moerloos volk. Het kooitje werd meteen door bijen omringd.’ Daarna legde Hinz de getekende en nog steeds schijndode koningin op de bodem van de kast van het moerloze volk. Bij de controle enkele dagen later, kon hij vaststellen dat die koningin leefde en ijverig cellen belegde. Tot aan het einde van het seizoen hield zij een groot broednest aan. Ook de overwintering verliep zonder problemen.
K. Böttcher (3) schrijft onder het trefwoord ‘katalepsie’ het volgende: ‘Vaak komt het voor, wanneer een imker een leggende moer uit het volk wegneemt, hetzij om haar te tekenen, hetzij om één van haar vleugels in te korten, dat ze plotseling verstijft, als ware ze dood. We noemen dat ‘katalepsie’, wat zoveel beduidt als ‘spierverstijving’ of ‘zenuwschok’. Zij hervat zich echter wel weer, gewoonlijk al na enkele minuten, uitzonderlijk wat later, tot zowat een uur en ze herneemt dan haar legactiviteiten zoals te voren.’ Deze auteur citeert ook H. Hinz, die de katalepsie in het bijzonder bij jonge koninginnen, die zich pas in ei-afzet bevonden, kon bestuderen. K. Böttcher deed dezelfde vaststelling. Bij hem vinden we ook de aanwijzing dat katalepsie bij ongepaarde koninginnen niet voorkomt.
R. Jordan (4) vermoedt dat de oorzaak van katalepsie een mechanische prikkel is, die op de zenuwstreng aan de buikzijde van de koningin drukt, speciaal dan, wanneer de imker bij het tekenen van de koningin een tekennetje en/of een vlakke onderlaag gebruikt.
W. Ritter (5) schrijft dat hij het verschijnsel heeft waargenomen, maar dat de oorzaak hem onbekend is. K. Weiss (6) is eveneens van mening dat niet precies geweten is hoe katalepsie te verklaren. Daarbij citeert hij de oude meester en pionier in de bijenteelt, prof. dr. Zander, met de zin: ‘Wanneer we weten en zien hoe vele lieden met koninginnen omspringen, is het niet verwonderlijk dat de arme dieren daarbij in onmacht vallen!’
Verder zochten we nog bij R. A. Morse (7) en J. P. Faucon (8) maar bij hen vonden we ofwel geen verklaring ofwel een toelichting die refereerde naar observaties die al te ver teruglagen in de tijd.
Praktische besluiten:
1- Katalepsie, of spierverstijving of schijndood van de koningin, zoals die bij het tekenen of bij het vleugelsnijden kan optreden, is van voorbijgaande aard. Na enige tijd van stijfheid en bewusteloosheid, ontwaakt de koningin weer en gaat ze verder met haar legactiviteit. Jonge koninginnen schijnen kort na het begin van de leg, gevoeliger te zijn, dan op een later tijdstip.
2- Om terzake geen risico te lopen, kunnen we het tekenen van de koninginnen uitstellen, tot haar eerste eigen broed is uitgelopen. Ze is dan al een poosje flink aan de leg en na haar behandeling kan ze opgevangen worden door haar eigen kroost, wat meteen ook het risico van inballen zal beperken.
Bronnenopgave van de geciteerde auteurs:
1- Borchert, A.: ‘Die Krankheiten und Schädlingen der Honigbiene. ‘ – Leipzig, 1966.
2- Hinz, H.: ‘Jungköniginnen und vegetatieve Nervenstörungen.’ – ADIZ 8,1974.
3- Böttcher, K.: ‘Krankheiten der Bienen.’ – Stuttgart, ‘1984.
4- Jordan, R.: ‘Vorsicht beim Zeichnen van Bienen.’ – Bienenvater 80, 1959.
5- Ritter, W.: ‘Bienenkrankheiten.’ – Stuttgart, 1994.
6- Weiss, K.: ‘Bienen-Pathologie.’ – München, 1984.
7- Morse, R. A.: ‘Honey Bee Pests, Predators and Deseases. Third Ed.’ – Medina, (OH),.1997.
8- Faucon, J. P.: ‘Précis de Pathologie.’ – Paris, 1992.