Bron: Maandblad van de Vlaamse Imkersbond
Jaargang: 103
Jaar: 2017
Maand: oktober
Auteur :Louis Eerselmans

LEVENSDUUR VAN ONZE BIJEN

De ontwikkelingstijd van ei tot volwassen bij staat zo goed als vast. Voor de werkster is dat 21 dagen, voor de dar 24 en de koningin loopt al na 16 dagen uit. En dan begint voor elke volwassen bij de strijd voor het voortbestaan. Die levensduur varieert al naar gelang de omstandigheden waarin elke bij moet functioneren en de activiteiten die zij daarbij moet ontwikkelen. Een dieper inzicht in de levensduur van de bij zal de startende imker – en wellicht ook de anderen – helpen om de bijenvolken beter te begeleiden.

 
Huisbijen of haalbijen?
De levensduur van de werksterbij hangt dus nauw samen met het werk dat ze heeft moeten verrichten tijdens haar leven. Haar bestaan kan in twee grote periodes opgedeeld worden: een periode waarin ze fungeert als huisbij en de periode waarin ze haalbij is. Het verzamelen van pollen en nectar vraagt veel energie en het veroorzaakt een veel grotere slijtage dan het werk binnen de kast.
De tijd dat ze huisbij is, wordt door verschillende factoren bepaald, zoals: de hoeveelheid te verzorgen broed en het aantal beschikbare werksters om deze taak te verrichten. Ook de beschikbare opslagruimte in de kast en de hoeveelheid aangevoerd voedsel dat moet opgeborgen worden, spelen een rol. Als er geen ruimte meer overblijft, zullen de haalbijen niet meer verlost worden van hun vracht en zullen ze ook niet meer uitvliegen. Als de verkenners geen dracht kunnen voordansen, blijven de haalbijen binnen. In het beste geval steken ze een handje toe bij het ventileren, bij het indikken van de nectar, bij het handhaven van de broednesttemperatuur of bij de verdediging van het volk als het verontrust wordt. Ze leven dan ook merkelijk langer.

2017 42 1

2017 42 2

Zomer- of winterbijen?
Winterbijen – dat zijn de bijen die geboren zijn in de nazomer en de herfst – leven veel langer, omdat ze praktisch geen werk moeten verrichten. Vanaf september is er immers nog maar weinig broed te verzorgen en er is al evenmin nog serieus veldwerk te doen. Hun organisme en hun energie zijn nauwelijks aangesproken en ze beschikken dus nog over veel fysieke reserves in de vorm van een goed ontwikkeld eiwitvetlichaam.
De lichaamscellen van volwassen insecten, worden niet vervangen als ze versleten zijn; dat geldt dus ook voor de honingbij, met uitzondering evenwel voor de cellen van de middendarm. Dat betekent dus dat het insect sterft, wanneer de lichaamsdelen versleten zijn. Kleine wonden kunnen genezen door de vermenigvuldiging van de omringende epidermale cellen.
Het veldwerk vereist veel meer energie dan het huiswerk in de kast en daardoor worden de lichaamscellen ook sneller opgebrand bij de verzamelactiviteiten. In het geval van de honingbij is dat nadat ze ongeveer 800 km heeft gevlogen. Op dat ogenblik zijn haar lichaamscellen opgebruikt en/of belast met zoveel afvalstoffen, dat ze niet langer naar behoren kunnen functioneren. De bij sterft dan. Het is interessant te weten dat – in tegenstelling tot ouder wordende zoogdieren, zoals de mens bv. – er bij de bijen geen vermindering van prestatievermogen optreedt, naarmate ze ouder worden. Tot vlak voor het einde van hun leven, blijven zij volledig inzetbereid en inzetbekwaam.
Alles samen duurt het leven van een gezonde werksterbij die een normale levensloop kent, vier tot zes weken in het actieve seizoen en vier tot zes, uitzonderlijk ook wel eens zeven maanden in de non-actieve periode van oktober/november tot april/mei.

Zwermbijen
De levensduur van de bijen is reeds zeer vroeg het voorwerp geweest van uitgebreide onderzoeken. Reeds in 1861 stelde Dzierzon  vast, dat in een kunstzwerm van donkere inlandse bijen, waarin hij een gepaarde, gele Italiaanse koningin bracht, er na zes weken nog enkel gele, of geel gestreepte bijen voorkwamen. Hij concludeerde daaruit dat de levensduur van de donkere bij in de zomer op max. zes weken moest gesteld worden. De eerste werkelijk diepgaande studie werd in 1917 gepubliceerd door de wetenschappers Nickel en Armbruster. Ze had betrekking op proeven met duizenden bijen, zowel in de zomer als in de winter, de lente en de herfst.
Hun bevindingen, evenals die van de tientallen andere onderzoekers sindsdien, kwamen in grote lijnen overeen met de vaststellingen die reeds door Dzierzon in de XIX° eeuw werden gedaan.

2017 42 3

En nochtans…
Elke imker die zijn kolonies van nabij volgt, zal kunnen getuigen dat op het hoogtepunt van de ontwikkeling van het bijenvolk – bij de aanvang van de zomer dus – heel wat bijen langer leven, dan de hun toegestane maximale zes weken. We bedoelen: de levensduur van de bijen in een zwerm!
Van een afkomende voorzwerm mogen we veronderstellen dat hij evenredig samengesteld is uit bijen van alle leeftijdscategorieën, uit de lente van datzelfde jaar. De vernieuwing van de populatie binnen deze voorzwerm kan slechts gebeuren langs de nog te leggen eitjes van de oude koningin. De kortst mogelijke termijn waarbinnen deze volksvernieuwing kan geschieden, omvat tenminste 22 dagen te rekenen vanaf de dag dat zwerm werd ingeslagen. Daarenboven zal de ontwikkeling van het nieuwe broednest slechts langzaam verlopen, omdat de broedraten nog moeten opgetrokken worden, een bezigheid die bijzonder er zware eisen stelt aan het metabolisme van de meegekomen huisbijen.
Indien we dus de maximale levensduur van zes weken (= 42 dagen) aanvaarden, dan heeft de voorzwerm bij het uitlopen van zijn eerste nieuwe broed na 22 dagen, minstens de helft van zijn initiële bijen verloren. Dit, in het geval van een voorzwerm, waarbij de koningin praktisch niet uit de leg gaat. Hebben we echter te maken met een nazwerm, waarbij de jonge koningin nog gepaard moet worden, dan moeten we er nog eens 8 dagen bijgeteld worden, vooraleer het eerste broed kan uitlopen; op dat ogenblik zou er dus nog maar een vierde van de nazwerm in leven zijn.
We gaan nog even door: als de voorzwerm een nieuwe koningin optrekt op de eerste larfjes van de oude koningin, iets wat vaker gebeurt dan men veronderstelt, dan verlopen er 50 dagen vooraleer er in dat volk nieuwe bijen geboren worden. Op dat ogenblik zou er dus geen enkele bij meer overblijven van de oorspronkelijke zwerm. Meer nog: er zouden zelfs geen bijen meer beschikbaar geweest zijn om het eerste legsel van deze nieuwe moer te verzorgen.
Gelukkig kan elke imker er zich van vergewissen dat er op geen enkel ogenblik een vermindering optreedt van de koortsachtige activiteiten in een zwerm Integendeel: de bouwdrift, de broedzorg en de verzameldrang zijn bijzonder sterk ontwikkeld. Van een voortijdige vermindering van de effectieven is niets te bemerken, noch binnen in de kasten, noch buiten op de vliegplank.
Een verklaring voor de duidelijke verlenging van de levensduur van de zwermbijen, is in de literatuur niet aan te wijzen. Maar het is beslist niet de eerste keer dat kan vastgesteld worden welke onvermoede biologische krachten schuilgaan onder de dekmantel van de zwermkoorts.

Zieke bijen
Ziekten oefenen een grote invloed uit op de levensduur van de honingbij en dat uiteraard in negatieve zin. Men hoort wel eens beweren dat een goede nectardracht er veel toe bijdraagt om ziekten te genezen of alleszins om de gezondheidstoestand van de kolonie te verbeteren. De feiten echter verwijzen eerder naar een tegenovergesteld effect. De haalbijen die lijden aan een ernstige nosema-infectie  of aan een zware varroaparasitose  tijdens een slaande nectardracht, zullen een merkbaar korter bestaan kennen, omdat het negatief ziekte-effect gecumuleerd wordt met de snelle slijtage ingevolge de zware verzamelarbeid.
Voor de bijenkolonie is dat in bepaald opzicht een voordeel, omdat ingevolge de vervroegde dood van deze zieke én afgepeigerde bijen, de infectie of de parasitose door deze individuen niet verder kan verspreid worden. Daarom lijkt het erop dat een goede dracht inderdaad de gezondheidstoestand van de kolonie bevordert.

Het voorjaar is het seizoen waarin een nosema-infectie of een parasitose de meeste moeilijkheden veroorzaakt. Op dat ogenblik zijn er ook de meeste oude bijen in het volk. Precies omdat ze al zo oud zijn, hebben de parasieten ruim de tijd gehad om te rijpen, zich met meetkundige reeksen te vermenigvuldigen en andere bijen te besmetten. Het is dus zaak om zo snel mogelijk van deze oude bijen verlost te worden. Een goede stuifmeel- of nectardracht kan daartoe veel bijdragen.

Dar – koningin – volk
Darren werken niet in het volk en evenmin daarbuiten. Zij vliegen alleen maar uit tijdens de warmste uren van een zonnige namiddag. Het slijtageproces verloopt heel wat minder snel bij hen. Indien ze dus niet snel een partner veroveren om te paren – wat hun dood betekent – kunnen ze het best enkele weken volhouden in een goed voorziene kolonie.
Nochtans, hun levensduur kan aanzienlijk bekort worden door de werksters, indien ze om de een of de andere reden als een overlast worden aangevoeld. Dat gebeurt o.a. bij voedselschaarste in de natuur of in de kast. Ook droogteperiodes geven aanleiding om deze ‘mee-eters’ te liquideren. In de nazomer worden de darren hoe dan ook uitgedreven. Daarbij zijn er opmerkelijke verschillen te noteren tussen de onderscheiden rassen en tussen de volken binnen datzelfde ras. Een ‘zuivere’ carnica bv. is veel sneller geneigd om zijn darren uit te drijven dan een bij met Italiaanse inslag.

De bijenkoningin kan vijf tot zes jaar leven. Blijkbaar heeft haar intense reproductie-activiteit niet dat slijtage-effect als de verzamelarbeid van de werksterbij.

Het bijenvolk als eenheid, heeft in principe een onbeperkte levensduur. De samenstellende elementen ervan regenereren zich voortdurend. Een bijenvolk sterft dus niet ‘van ouderdom’. Tenzij het volk wordt getroffen door een catastrofe – ziekte, belager of uitwendig sinister – kan het bijenvolk voortbestaan ‘tot het einde der tijden’.

Bronnen
•    Die Dzierzonische Theorie und Praxis, Dzierzon, J., 1882
•    Vom Lebenslauf der Arbeitsbiene, Nickel K. en Armbruster L., 1937
•    Lebensdauer und Altern bei der Honigbiene, Maurizio A., 1961
•    A study of variability of length of life…, Lodesani M. e.a., 1987
•    La longévité et sa régulation chez les ouvrières., Fluri P., 1990

 1   Dzierzon, Johann (1811-1906): Pools priester, imker – geleerde aan wie eveneens de uitvinding van de uitneembare ramen wordt toegeschreven.
2    Nosemose-infectie: veroorzaakt door de eencellige sporevormenden darmparasiet Nosema apis Zander.
3    Varroaparasitose: zware parasitaire aantasting veroorzaakt door de mijt Varroa destructor.