Bron: Maandblad van de Vlaamse Imkersbond
Jaargang: 94
Jaar: 2008
Maand: September
Auteurs: Aloïs Schotanus

NESTHYGIËNE

Een evolutioneel proces

Haar grote, hoogst aantrekkelijke voorraden en haar relatief lange levensduur, maakten de honingbijkolonie doorheen de loop der tijden, tot een felbegeerde prooi voor tal van parasieten en predatoren.De sociale evolutie van de honingbijen vereiste een gelijklopende ontwikkeling van een omvangrijk arsenaal aan verdedigingsmechanismen, om die sociale en materiële verworvenheden veilig te stellen tegen die nimmer aflatende bedreigingen.Eén aspect van die goed georganiseerde volksverdediging (*) bestond erin om een stevig omhulde ruimte als nestplaats te selecteren, die vanuit meerdere oogpunten gezien, de beste waarborgen bood voor een beschut verblijf van langere duur. Dank zij deze strategie slaagde Apis mellifera erin haar verspreidingsgebied uit te breiden vanuit de tropen tot diep in de gematigde klimaatzones.

1_bio_nest
2_bio_nest
3_bio_nest

Maar door deze honkvastheid van het bijenvolk in dezelfde nestsite, ontstonden nieuwe problemen. Afgestorven bijen, afval van raatconstructie, pollenresten, die normalerwijze gewoon op de grond zouden vallen, zoals dat gebeurde bij de Apis dorsata en de Apis florea die hun nest bouwden in de openlucht, kwamen bij de Apis mellifera op de bodem van hun behuizing terecht. Daar stapelden zij zich op en boden aldus een geschikt onderkomen aan kleine en grotere belagers en aan allerhande ziekteverwekkers.

Aan deze bezwaren, die ontstonden als gevolg van een vast verblijf in dezelfde nestsite, werd tegemoetgekomen door de ontwikkeling van een breed opgezet hygiënisch gedrag, dat zich richtte zowel op het individu zelf, als op de volksgenoten en de nestruimte.Uit bijenvolken die zich onderscheidden door een sterk ontwikkeld hygiënisch gedrag, gingen wetenschappers lijnen selecteren die in de staat zouden zijn om bijv. aan een varroa­infectie te weerstaan. Maar dat specifiek aspect van het hygiënisch gedrag, sparen we op voor een latere bijdrage.

Begrafenisondernemers

Het verwijderen van de lichamen van de overleden nestgenoten in een kolonie van sociale insecten, heeft een naam: men noemt het necroforensis. Alhoewel de meeste bijen sterven in het veld tijdens hun exploratie- en exploitatie­tochten, kunnen erin een normaal gezonde kolonie dagelijks een honderdtal individuen sterven in’ het nest. Deze afgestorven bijen kunnen de dragers zijn van ziekteverwekkers en aldus zou hun blijvende aanwezigheid een bedreiging vormen voor de gezond­heid van de kolonie als geheel. Dit gevaar wordt onderkend door de ‘begrafenisondernemers’, een categorie onder de huisbijen, die speciaal tot taak heeft om de kadavers van de huisgenoten naar buiten te brengen.

Deze lijkbezorgers omvatten één à twee procent van het totale bijenbestand van een kolonie op elk gegeven moment. Niet meer dan tien percent van alle bijen zal in de loop van hun bestaan met deze opdracht belast worden. Zoals met alle taken in een bijenkolonie, is het necroforensisgedrag gebonden aan een bepaalde leeftijd van de bij; in dit geval gaat het om bijen die ca. twee weken oud zijn. Bovendien zijn deze doodgravers meer aan elkaar verwant dan aan de andere bijen in de kolonie.

Herkenning

De begrafenisondernemers herkennen de afgestorven bijen aan een chemisch geurtje dat zich spoedig na de dood in het kadaver ontwikkelt. Het lijk wordt met de mandibels beetgepakt en over de nestrand (bij de imker is dat de vliegplank) gekieperd. Het gebeurt ook dat het corps wordt weggevlogen tot tien à honderd meter buiten het nest, waar het dan wordt gedropt. Het stoffelijk overblijfsel wordt binnen de kortste tijd verder opgeruimd door mieren, wespen, vogels, egels, … De snelheid waarmee de kadavers worden opgeruimd – althans in het actieve seizoen – houdt het nest vrij van de dode nestgenoten, die anders een dankbare voedings­bodem zouden vormen voor ziekteverwekkers en parasieten.

Bedreigende broedziekten

Afgestorven broed wordt zo mogelijk nog driftiger opgeruimd. Dat is natuurlijk van belang om te kunnen weerstaan aan de bedreiging van broedziekten. Apis mellifera is er op die manier in geslaagd om zich al duizenden jaren te handhaven tegenover de hoogst besmettelijke Amerikaans vuilbroedziekte, veroorzaakt door de sporenvormende bacterie Paenebacillus larvae larvae.

Deze bacterie infecteert de larve meestal tijdens de eerste twee dagen van het larvestadium.

De sporevorming – waardoor de ziekte verspreid wordt – treedt echter maar op wanneer de larve de leeftijd bereikt van 11-12 dagen. Op dat ogenblik kunnen miljarden sporen in één larve gevormd worden. Indien een bijenvolk wil weerstaan aan de overrompeling van de talloze sporen, dan moet het de geïnfecteerde larven in een zeer vroeg stadium herkennen en opruimen. Daartoe is het bijenvolk best in staat: doorheen de loop der tijden heeft het het bewijs geleverd om deze dodelijke bedreiging te kunnen afweren. Een groot aantal besmette larven wordt inderdaad lang voor hun 12de levensdag als aangetast her­kend en verwijderd. Deze infectu­euze Larvenbodies worden uit de cellen naar buiten gesleept of ter plaatse opgegeten door de poetsbijen.

Effectieve profylaxis

Om parasieten en belagers te bestrijden, wenden de bijen propolis aan. Barsten of scheuren in de wanden van de nestruimte zouden als schuilplaats kunnen benut worden door ongenode gasten, zoals wasmotten, kevers, mieren en mijten. Daarom vullen de bijen ze op met propolis en was. Zo nodig vernauwen zij ook de nestingang – vooral in het najaar – zodat de toegang voor muizen en andere gretige mee-eters belem­merd wordt; ook het warmteverlies wordt ermee beperkt.

Propolis doodt of verhindert de groei van vele micro-organismen. Het overvloedig gebruik voorkomt de uitbraak en de verspreiding van ziekten in de kolonie.4_bio_nest

 Propolis helpt eveneens de nestruimte in stand te houden doordat de wan­den a.h.w. gecoat worden met een vernislaag. Vochtigheid en rotting krijgen daardoor minder kans; het nest wordt beter geconserveerd. De overvloedige voedselvoorraden van de bijenkolonies worden eveneens beschermd tegen aantasting door micro-organis­men. Zo is honing bijna ‘onaan­tastbaar’ dank zij zijn hoge osmotische druk; de suikercon­centratie is zo hoog dat water geabsorbeerd wordt, zelfs van de organismen die anders in honing tot ontwikkeling zouden kunnen komen.

De werking van het enzym glucose-oxidase zorgt voor een lage pH (zuurtegraad) waardoor de groei van bacteriën verhinderd wordt. Wanneer honing wordt verdund om te dienen als voedsel voor de Larven, produceert het glucose­oxidase waterstofperoxide, wat een krachtig antibiotisch middel is tegen mogelijke bacteriën.De pollenvoorraden worden deels beschermd door het honinglaagje waarmee ze worden afgedekt, en deels door de groei van drie enzymatisch opgewekte micro­organismen die elk ander schadelijk micro-organisme buitensluiten en de voedende waarde van het stuifmeel nog verhogen.

Het gepaste antwoord

Deze en nog vele andere chemische, fysiologische en gedragsmechanismen vormen het antwoord op de nieuwe problemen, die gerezen waren als gevolg van de toegenomen complexiteit van het sociale systeem in een bijenvolk.

Veel van deze adaptaties en gedragingen zouden bij de solitaire bijenachtigen van geen nut zijn en men zal ze dan ook niet aantreffen bij deze insecten. Maar het brede gamma van aangepaste maatregelen en gedragingen ter bevordering van de nesthygiëne bij onze honingbijen, is andermaal een weerspiegeling van hun hoog­ontwikkelde samenlevingsvorm.

(*) Zie ook:

‘Wettige Zelfverdediging” – A. Schotanus -Maandbl. Vlaamse Imkersb. – nrs 7-8-9/2005