Bron: Maandblad van de Vlaamse Imkerbond
Jaargang: 90
Jaar: 2004
Maand: oktober
Auteurs: Aloïs Schotanus

DARRENBROEDIGHEID

Vroeg of laat krijgt er elke imker mee te maken. Soms ontdekt hij het bij de eerste controle in het voorjaar. Maar darrenbroedigheid kan zich ook midden in de zomer manifesteren. Is er een verklaring voor? Kunnen we er wat aan doen?

Het verschijnsel

Bij de controle van een bijenvolk, stoten we op een raam met een ongewoon hobbelig uitzicht. De werkstercellen zij n verzegeld met sterk verhoogde celdeksels en ze zijn op een onregelmatige wijze over de raat verdeeld. Uit de cellen die nog niet verzegeld zijn, lijken de rijpe maden naar buiten te stulpen, ook al zijn de celranden reeds duidelijk hoger opgetrokken.

Het gaat dus kennelijk om darren­larven die met hun grotere lichaamvormen te weinig plaats hebben in de werkstercellen waar­in ze liggen. Maken we deze bultige cellen open, dan vinden we darrenpoppen in verschillende stadia van ontwikkeling. In een verder gevorderd stadium zien we op het raam kleine darren rond­scharrelen.

Bultbroed afkomstig ofwel van leggende werksters ofwel van een falende koningin.

Dit darren broed kan zowel van werksters als van een koningin afstammen. Het darrenbroed afkomstig van een koningin is wat regelmatiger aangelegd. Het onderscheid is het best te herken­nen aan de eitjes in de cellen. In het geval van leggende werksters liggen er meerdere eitjes in één cel, soms tot een tiental toe ­ongeordend op de bodem en tegen de wanden van de cel.

Als het broed afkomstig is van een koningin, bevindt er zich maar één eitje in de cel, zoals bij een normaal gezond legsel. Bij nader onderzoek, blijkt in dat geval nog een koningin aanwezig te zijn. In beide gevallen kunnen er alleen maar darren uitkomen, want deze eitjes zijn onbevrucht. Hieruit is de term darrenbroedig ontstaan. Omwille van de verhoging van de celdeksels en het hobbelige uitzicht van de raat, wordt het verschijnsel ook als bultbroed aangeduid.

Het probleem

Een probleem is groot of klein, afhankelijk van de wijze waarop men er tegenaan kijkt.

Voor een imker met een vijftiental kasten of meer, is darrenbroedig­heid geen probleem. Darrenbroedige volken worden gewoon opgeruimd en daarmee uit. In het beste geval worden de ramen afgeveegd voor het kasten­front, nadat men de vlieggaten heeft afgeschermd met een moer­rooster. De afgeveegde bijen bede­len zich in bij de andere volken. De ramen met bultbroed gaan de diepvries in. Na een verblijf van 24 uur, worden ze ‘gekopt’ en over de andere kasten verdeeld. Ze worden er gereinigd zonder het risico van een varroa-infectie te veroorzaken, want de parasiet overleeft de diep­vrieskuur niet. Honing en pollen van het afgeveegde volk gaan dus niet verloren. Zo gaat men tewerk  in het beste geval.

In het andere geval liquideert men de darrenbroedige kolonie met een zwavelstrookje. De raten zijn dan bestemd voor de wassmelter. Men geeft ze niet aan de andere volken om te reinigen. Het risico is reëel dat allerlei ziektekiemen tot ontwikkeling zijn gekomen in het darrenbroedige volk, als gevolg van de algemene verzwakking en de desorganisatie in de volkshuis­houding die darrenbroedigheid altijd met zich meebrengt. En dat risico kan men niet keren met een overnachting in de diepvries. De bedrijfsmatige ingrepen om de ramen te zuiveren en onder te brengen in andere volken, worden als te arbeidsintensief afgedaan.

Zij beantwoorden niet aan het rentabiliteitprincipe volgens hetwelk de restauratie van een bijenvolk maar zinvol is, als dat kan geschieden binnen een afzienbare termijn en met een verantwoorde inzet van middelen en moeite.

Maar de beginnende hobbyimker met hooguit vijf kasten, heeft een heel andere kijk op de zaak. Hij wil voor elk volk alle kansen op overleving benutten, als ze zich aandienen. Aan hem zijn de rentabiliteitoverwegingen niet besteed. Gevoelmatige factoren en criteria van psychologische aard wegen zwaar door in zijn besluit om een volk te handhaven of te liquideren. De arbeidsvreugde en de diepe voldoening een bijenvolk van de ondergang te hebben gered, zijn voor hem een ruime compensatie voor de aangewende tijd en de ingezette middelen. Het is ook een bevestiging van zijn imkerlijk kennen en kunnen.

Het geeft hem recht op erkenning en waardering in de kring van gelijkgestemde zielen. Het levert stof op voor conversatie en discussie onder de vrienden in de verenigi ng, wat – alles bij elkaar genomen – toch niet weinig is.

Verklaring

leggende werksters – dolle moeren – valse koninginnen

De samenhang in een bijenvolk wordt gerealiseerd door de konin­ginnenstof, de queensubstance, een feromoon dat door de konin­gin wordt afgescheiden en door de bijen van haar hofstaat wordt opgelikt. Door de onderlinge voed­seluitwisseling wordt dit feromoon – het trans-9-oxo-deceenzuur – ­onder de werksters verdeeld tot in de verste uithoek van de kast. Zolang er voldoende koninginnen­stof in het volk circuleert, wordt de ontwikkeling van de eierstok­ken (ovaria) van de werksters onderdrukt en gaan ze niet zelf aan de leg. De koningin blijft om zo te zeggen de gesacreerde mono­poliehoudster van het voortplan­tingrecht. De duizenden andere vrouwelijke wezens blijven gewone steriele werksters, zonder verdere ambities op het moederschap.

Ook de aanwezigheid van open broed, oefent d.m.v. een feromoon, het broedferomoon, een remmende werking uit op de ontwikkeling van de ovaria van de werksters. Dat komt dan mooi uit, want op die manier komen alle voedersappen van de bijenmelk­klieren ter beschikking van de nakomelingen van de koningin (zie schema).

Indien de koningin verloren zou gaan, dan zal het volk trachten zo vlug mogelijk een reddingbrengen­de opvolgster te kweken uit de jongste  larven. Wanneer echter de jonge koningin niet terugkeert van de paringvlucht, dan komt het volk in een uitzichtloze situatie terecht. Het heeft dan geen mogelijkheden meer ter beschik­king om de moer te vervangen, omdat er geen eitjes of larfjes meer voorhanden zijn. Onder die omstandigheden, waarin het volk dus hopeloos moerloos geworden is, zullen de werksters hun eierstokken gaan ontwikkelen en eitjes afzetten, de leggende werksters zijn dan een feit. Zij zetten telkens slechts één eitje af, maar doordat zij dezelfde cel meermaals bezoeken, neemt het aantal eitjes in één cel toe. De leg activiteit van een werkster omvat twintig à dertig eitjes in een periode van enkele uren tot een vijftal dagen. Het aantal leggende werksters varieert al naargelang het seizoen, de omvang van het volk, de aanwezigheid van broed en de duur van de moerloosheid. Het is echter niet zo dat het verschijnsel zich zou beperken tot enkele indi­viduen in het volk. Tot 90 % van de werksters zijn na verloop van tijd bekwaam om eieren af te zetten. Ondertussen gaan ze gewoon door met de normaal te verrichten taken in het volk: cellen poetsen, larven voeden, cellen verzegelen en met het verzamelen van nectar en pollen.

Zij nemen rijkelijk stuifmeel tot zich en zuigen het sap op van overtollige eieren en onvolkomen ontwikkelde larven. De larven die wel volkomen uitgroeien, geven alleen maar darren, uiteraard. Zij zijn voor het veroordeelde volk nog de enige kans om zijn genen naar de volgende generatie over te dragen. Alhoewel kleiner van lichaambouw en zwakker van constitutie, zijn deze darren van leg­gende werksters of dolle moeren evenzeer tot paren bekwaam als de darren van de koningin.

 

Het kan voorkomen in een kolonie die al langer hopeloos moerloos is, dat een leggende werkster con­stant omringd is door een hofstaat van verzorgsters; het lijkt er ook op dat ze behandeld wordt als een koningin. Zo’n valse koningin ziet eruit als een gewone werkster, alleen dat haar abdomen wat meer glanst. Zij gedraagt zich ook als een echte koningin, die al de tijd bezig is met eieren leggen; zij wandelt statig over het raatwerk, af en toe rustend en zij verricht geen andere werkstertaken. Zo’n valse koningin produceert ook meer eitjes dan een gewone leg­gende werkster.

Falende koningin

Als een jonggeboren koningin na drie weken nog niet gepaard is, begint ze onbevruchte eitjes af te zetten, ook in werkstercellen.  Men zegt dan dat de koningin dar­renbroedig is. Dit verschijnsel doet zich het vaakst voor wanneer de bijen laat in de herfst nog een red­celkoningin opgetrokken hebben, maar die omwille van de snel slechter wordende weeromstandig­heden, niet meer op bruidvlucht is kunnen gaan. In het daaropvol­gende voorjaar komt de imker dan uit bij bultbroed en de darrenbroe­di ge koningin.

Eicluster van leggende werksters.

Maar ook in de hoge zomer kan zoiets voorkomen. Bij de koningin­nenteelt gebeurt het telkens weer dat een bepaalde jonge moer drie à vier weken na haar geboorte nog steeds geen werksterbroed heeft afgezet en dat ze dan later darren­broedig blijkt geworden te zijn. Koninginnen waarvan de sperma­voorraad is uitgeput, ofwel omdat haar spermatheca onvoldoende gevuld was bij de paringvlucht ofwel bij ontoereikende kunst­matige inseminatie, worden snel darrenbroedig. Het bijenvolk kan uit zichzelf nog remediërend optreden door een stille moer­wissel, indien er nog jong vrouwelijk broed aanwezig is. In de grond van de zaak doet het er weinig toe of de darrenbroedig­heid nu het gevolg is van een falende koningin of van leggende werksters: i n beide gevallen is dat volk waardeloos geworden. Maar het scheelt wel in de manier waarop men het probleem wil verhelpen.

Remediëring

Bij positieve moerproef

Vooreerst willen we zekerheid verkrijgen of een koningin aanwezig is, of niet. Daartoe hangen we in het volk een raat van ons beste volk met open broed, eitjes en jonge larven. Na drie dagen controleren we op dat raam of een begin werd gemaakt met de aanzet van redcellen. Is dat inderdaad het geval, dan noemt men de moerproef positief. Het volk geeft daarmee te kennen dat het zonder koningin zit en dat het ondanks de aanwezigheid van leg­gende werksters, bereid is om een nieuwe moer te accepteren. Verschillende mogelijkheden staan nu open:

  • we kunnen één van de aangezet­te moercellen laten uitlopen en de koningin – na paring – aan de leg laten komen;
  • nadat we alle redcellen hebben uitgebroken, kunnen we een gepaarde koningin invoeren met alle gebruikelijke voorzorgen;
  • we kunnen het volk elders op de stand afslaan en laten aanvlie­gen op een gekooide koningin in de lege kast op de oude plaats.

Bij negatieve moerproef

Wanneer de moerloosheid al langer aanhoudt en de aanwezigheid van leggende werksters met quasi zekerheid kan verondersteld worden aan de hand van het broedbeeld, dan zal de moerproef negatief uitvallen. Ingehangen larfjes zullen niet meer opgetrok­ken worden tot moerdoppen en ook een ingevoerde koningin zal resoluut door het volk geweigerd worden; ze zal afgestoken worden. Wanneer een falende koningin zich in het volk bevindt, zal de moerproef eveneens negatief uitvallen en zo men dit volk alsnog wil redden, zal zij hoe dan ook vooraf verwijderd moeten worden.

Alternatieven

Met een aflegger

De bovenste romp van de bult­broeder wordt volledig ontruimd. Er komt een mooie aflegger in met een leggende moer en flink wat open broed. We vullen aan met stuifmeelraten en opengekrabd verzegeld voer.

In de onderbak komen de bijen en de gekopte darrenraten van de bultenaar. Tussen de twee rompen, een geperforeerde krant met enkele druppels alcohol, anijsessence of dgl. Aan de snelheid waarmee de papier­snippers en darrenpoppen worden buitengedragen, kan men het enthousiasme meten waarmee het volk weer aan de slag gaat om een gezonde kolonie op te bouwen. Door de aanwezigheid van een leggende moer die haar feromonen doorheen het volk stuurt en vooral door de aanwezigheid van open broed van de aflegger, beginnen de ovaria van de leggende werk­sters te degenereren. Zij zullen zowel door hun eigen zusters als door de werksters van de aflegger buitengedreven worden. De bult­broedcellen worden na reiniging en aanpassing, door de koningin met werksterbroed belegd.

Met broed raten

Nadat we het darrenbroed gekopt hebben, geven we aan dit volk enkele ramen met open broed van andere volken. Let op: niet meer ramen dan de bijen van de bult­broeder kunnen bezetten en warm houden. Na acht dagen is dit bij­gehangen broed verzegeld en gaat het terug naar de donorvolken. We doen dat nog eens over en na weer acht dagen, breken we eventu­ele moerdoppen.

Nu zou de stemming in de bult­broeder zodanig omgekeerd moe­ten zijn, dat hij bereid is om ­mits de nodige voorzorgen – een gepaarde koningin te aanvaarden. Enkele gesloten broedraten laten we deze keer in het volk uitlopen, ter versterking van de jongste generatie. Open broed is hoogst attractief voor de bijen, het  ont­wikkelt de voedersapklieren. Dit vormt net als het koninginnen- en het broedferomoon, eveneens een rem op de ontwikkeling van de eierstokken van de werksters (zie schema).

We wensen u veel succes bij al uw pogingen