Bron: Maandblad van de Vlaamse Imkersbond
Jaargang: 93
Jaar: 2007
Maand: januari
Auteurs: Ghislain De Roeck

INVOEREN VAN EEN KONINGIN: BELANG VAN DE LEEFTIJD

Inleiding

In een recent verleden, lezen we in Apidologie, meldden Australische honingproducenten problemen met de aanname van aangekochte koninginnen die ze in hun productievolken invoerden. Ofwel werden die koninginnen niet aanvaard of, als ze aanvaard werden, leverden ze minderwaardige prestaties achteraf.

Gelijkaardige problemen werden ook in Noord-Amerika vastgesteld. De betrokken imkers stelden voor deze gang van zaken verschillende mogelijkheden voorop. Een factor die hierbij echter niet aan bod kwam, was het effect van de leeftijd van de koningin op het ogenblik dat ze in een productievolk werd ingevoerd.

Onderzoek

Om hieraan te verhelpen, zetten Australische onderzoekers een drie jaren durende studie op. Een reeks zusterkoninginnen tussen 7 en 35 dagen oud werden uit hun bevruchtingskastjes of ‘koninginnenbank’ afgevangen en 36 tot 48 u. later bij een productievolk ingevoerd.

Plaats van het gebeuren waren het zuidoosten en noordwesten van New South Wales in Australië. Dat zijn regio’s met een sterk verschillend klimaat.
Elk jaar teelden imkers een aantal koninginnen  uit zusterkoninginnen van het Italiaanse ras. Alle overlarvingen gebeurden dezelfde dag, de larfjes werden verzorgd in volken van dezelfde bevruchtingsstand en de koninginnen werden daar ook bevrucht. Er waren voldoende volken met geschikte darren beschikbaar.

De eerste twee jaar van de studie voerden de onderzoekers koninginnen in van 7, 14, 21, 28 en 35 dagen oud die uit de bevruchtingskastjes kwamen. Het derde jaar waren de koninginnen respectievelijk 17, 24 en 31 dagen oud. Dat jaar werden er ook koninginnen van 17 dagen oud in een koninginnenbank geplaatst. Een eerste groep verbleef er 7 dagen, een tweede groep 14 dagen.

Toen ze in een productie­volk werden ingevoerd, waren ze dus 24 dagen of 31 dagen oud.
De onderzoekers noteerden voor elke leeftijdsgroep het aantal nog in leven zijnde koninginnen na 14 dagen en na 15 weken. Dat stelde hen in staat om zowel het ‘invoersucces’ als wat ze het ‘overlevingssucces’ op wat langere termijn noemden te evalueren.

Resultaten

De gegevens over de drie jaar werden verzameld in een soort rekenkundig model.
Dat toonde aan dat invoer- en overlevingssucces zeer laag waren voor koninginnen ingevoerd op de leeftijd van 7 dagen en dat het resultaat verbeterde naarmate de introductieleeftijd steeg. Uit het model bleken hoge overlevingscijfers voor koningin­nen van 28 dagen en ouder.

De onderzoekers noteerden verder gelijkaardige cijfers voor zusterkoninginnen die ingevoerd werden op een leeftijd tussen 7 en 35 dagen, in twee niet verwante bijenstanden. Dat lijkt erop te wijzen dat de stand en de bedrijfsmethode van de imker weinig invloed hebben op deze factor.

Besluit

Imkers hebben er voordeel bij om koninginnen in te voeren die minstens 28 dagen oud zijn en aan de leg. De gegevens uit het model gaven immers aan dat het invoersucces van koninginnen van die leeftijd, veertien dagen na het invoeren, 32% hoger lag dan bij koninginnen van veertien dagen oud en nog 8% hoger dan bij koninginnen van 21 dagen oud.

De cijfers m.b.t. het overlevings­succes zitten in dezelfde lijn. Vijftien weken na hun invoering lag de overlevingskans van de 28 dagen oude koninginnen 31% hoger dan die van koninginnen die 14 dagen oud waren en 10 % hoger dan bij die van 21 dagen. Als de koninginnen 35 dagen oud waren op het ogenblik van hun invoer, was hun overlevingskans slechts 2% hoger in vergelijking met koninginnen van 28 dagen oud.

Hiermee onderbouwt dit onderzoek de stelling van Broeder Adam in Onze bedrijfsmethode als hij schrijft: ‘De acceptatie van een koningin wordt bepaald door haar gedrag. Een rijpe koningin, die geruime tijd aan de leg is, gedraagt zich rustiger en kan met absolute zekerheid in een volk ingevoerd worden’.