Bron: Maandblad van de Vlaamse Imkersbond
Jaargang: 97
Jaar: 2011
Maand: Juni
Auteurs: Norbert Nijs

MOER VEILIG IN EEN VOLK BRENGEN

Een materie die elke imker goed dient te beheersen, is de techniek om een moer veilig in een volk te brengen. Het is inderdaad bijzonder sneu om aangekochte of met zorg gekweekte prachtmoeren te verliezen. Toch worden nog heel wat imkers daarmee geconfronteerd.

De schuld van het mislukken wordt dan bijna altijd bij de moer of de bijen gelegd, terwijl de oorzaak in de meeste gevallen aan de werkmethode te wijten is. Een goede reden dus om de belangrijkste punten inzake werkwijze nog eens in herinnering te brengen.

Moeren worden meestal op jonge leeftijd ingebracht. Dit gebeurt best in de fase van hun eerste uitlopende broed. Ze zijn er dan helemaal klaar voor. Ze zijn jong en energiek, goed aan de leg en hun feromoon productie is krachtig. Op die leeftijd zijn ze ook wat rustiger geworden waardoor het risico daalt dat ze door hun jeugdig en onstuimig gedrag tijdens het inbrengen ingebald worden.

Vanzelfsprekend dient men de volken tegen dat tijdstip in de passende toestand te brengen om hun nieuwe moer te ontvangen. Om de toenadering tussen moer en bijen zo veilig mogelijk te laten verlopen, dienen volgende voorwaarden vervuld te zijn:

1. Het volk moet moerloos zijn. Een moergoed volk neemt nooit een vreemde moer aan. Ze zal onverbiddelijk ingebald worden.

2. De moerloosheid dient recent te zijn ontstaan. Hoe langer de moerloosheid duurt, hoe moeilijker het wordt. Als de moerloosheid al geruime tijd bestaat, loopt men zelfs het risico dat er al werksters aan de leg zijn of in die richting aan het evolueren zijn. De moer zal dan niet meer zomaar aangenomen worden.

3. De feromonen van de vorige moer moeten uitgewerkt zijn. Deze blijven een uur of twee via de voedselketen nawerken, in welke periode de nieuwe moer nog instinctief als een indringster zal aanzien en behandeld worden. Het is vooral om deze periode te overbruggen dat het invoerkooitje met suikerdeegstop ontworpen werd. De stop moet eerst door de bijen weggehaald worden vooraleer moer en bijen bij elkaar kunnen geraken. Ze werkt vertragend en beschermt de moer tot de vijandige stemming omgeslagen is in moerloosheid en onderdanigheid.

4. Het volk is liefst niet meer in de mogelijkheid om nog zelf een moer te kweken. Om die reden is het gebruikelijk om eerst redcellen te laten optrekken en deze na 8 dagen weg te breken. Omdat ondertussen ook alle open broed zo goed als gesloten is, bevinden de bijen zich dan in een toestand van hopeloze moerloosheid die hen praktisch verplicht elke aangeboden moer aan te nemen.

Redcellen laten optrekken heeft daarenboven nog twee andere voordelen:

18_1

– zekerheid verschaffen dat er geen stille moerwissel aan de gang is. In dat geval kunnen namelijk zowel de oude moer als haar opvolgster tijdelijk in het volk aanwezig zijn. Het al dan niet optrekken van redcellen zal dienaangaande klaarheid scheppen.

– het risico verminderen dat de ingebrachte moer achteraf door een stille moerwissel wordt vervangen. Door zo getrouw mogelijk het natuurlijk verloop na te bootsen, verhoogt de kans dat de bijen de aangeboden moer als eigen en niet als vreemd aanzien. Even terloops opmerken dat wanneer een jonge moer het slachtoffer is van een stille moerwissel, dit bijna altijd te maken heeft met haar ondermaatse kwaliteit op fysiek vlak of op het vlak van haar eileg.

Zonder redcellen

In het voor- en najaar, wanneer de omstandigheden om een eigen moer te kweken niet meer optimaal zijn, stelt het inbrengen van een moer over het algemeen weinig of geen problemen. Na het verwijderen van de oude moer mag men, met behulp van een invoerkooitje met suikerslot, onmiddellijk een nieuwe inbrengen zonder vooraf redcellen te laten optrekken. In de periode mei-juli is deze werkwijze riskanter. Wie het erop waagt, dient zich aan de juiste timing te houden. Als een volk zijn moer verliest, volgen er steeds vier fasen.

Aanvankelijk zijn de bijen zich nog niet bewust van haar afwezigheid omdat haar feromonen nog nawerken (fase 1). Na een paar uur beginnen ze haar te missen, slaat de onrust toe en gaan ze haar in paniek zoeken (fase 2). Opnieuw een aantal uren later gaan ze, wanneer ze haar niet vinden, zich focussen op het optrekken van redcellen (fase 3) en zodra deze gesloten zijn, wachten ze op de geboorte van een nieuwe moer (fase 4).

Als men na het verwijderen van de oude moer direct een nieuwe inbrengt, loopt ze best in tijdens de fase waarin de bijen nog in een toestand van ontreddering op zoek zijn naar hun moer. In die periode zullen ze elke vreemde moer vreugdevol in de armen sluiten en de drang om via redcellen zelf een moer te kweken zal afzwakken.

Traumatische ervaring

Bij het inbrengen van een moer dient men het gebeuren ook vanuit haar standpunt te bekijken. Het is voor een moer altijd een zeer traumatische ervaring. Brutaal weggehaald uit haar eigen volk en broed – hoe klein dit ook mag zijn – wordt ze gedwongen zich ten dienste te stellen van een vreemd volk dat zich, op de koop toe, in vele gevallen nog een paar uren tegenover haar agressief zal opstellen.

Omdat ze direct merkt dat ze in een vreemde (voor haar vijandige) omgeving gebracht werd, wat doodsgevaar betekent, zal haar eerste reactie er één van paniek en vluchten zijn, gevolgd, zodra ze het kooitje of de namaakdop uitloopt, door een instinctief op zoek gaan naar haar eigen broed en volk.

Hoe korter de tijdspanne tussen het verlaten van haar volk en het inlopen bij het nieuwe volk, hoe intenser allicht die drang en hoe onrustiger haar gedrag, waarbij men zelfs niet mag uitsluiten dat ze in extreme gevallen in haar zoektocht de kast uitloopt, een risico dat bijvoorbeeld reëel aanwezig is wanneer ze in een broedloos volk gebracht wordt. Wij hebben het ooit al meegemaakt.

Het zou mij dan ook helemaal niet verbazen dat wanneer de oorzaak van een mislukte moerwissel toch in de relatie ‘bijen-moer’ ligt, dit eerder met de moer dan met de bijen te maken heeft. De wijze waarop moeren met deze situatie omgaan, biedt trouwens ook een verklaring waarom het herbemoeren met jonge moeren moeilijker gaat dan met oudere.

Nu kan men wel een aantal schikkingen treffen om de aanname van de moer te bevorderen, zoals:

– haar altijd ’s avonds laat of ‘s nachts laten inlopen;

– de redcellen op dag 6 of 7 wegbreken zodat er nog wat open broed aanwezig is op het ogenblik dat de nieuwe moer inloopt. Dit bevordert de toenadering aangezien open broed een grotere aantrekkingskracht heeft dan gesloten broed;

– haar ca 2 uur na het verwijderen van de oude moer inbrengen zodat de bijen haar bij het eerste contact al aanhalen en niet meer belagen;

– de uitgang van de kast een paar dagen afsluiten met een moerrooster indien ze ingebracht wordt in een broedloos volk.

Vanzelfsprekend zal ook haar fysieke conditie, vitaliteit en vruchtbaarheid een beduidende rol spelen bij de aanname van de moer, in positieve of negatieve zin, zodat het enorm belangrijk is dat de moerteelt in de meest gunstige omstandigheden verloopt, waarbij vooral aandacht dient geschonken te worden aan de temperatuurvereiste tijdens de popfase. Dit kan niet genoeg benadrukt worden.

Via een invoerkooitje

Om ze in een volk te brengen, wordt de moer in de meeste gevallen opgesloten in een invoerkooitje met suikerdeegstop dat centraal in de kast tussen de toplatten van 2 broedramen geduwd wordt. Deze kooitjes zijn in de eerste plaats ontworpen om de moer te beschermen in de fase dat de feromonen van de vorige moer nog aanwezig zijn, alsook om het inlopen enige uren uit te stellen zodat wanneer ze inloopt de opwinding en stress verdwenen zijn die het openen van de kast steeds meebrengt.

In de overtuiging echter dat de kansen op aanname daardoor stijgen, gaat menig imker het kooitje ook gebruiken om bijen en moer wat meer tijd te geven om aan elkaar wennen en gelijktijdig aan de moer de gelegenheid te bieden om de kastgeur over te nemen, wat dan redenen zijn om haar langer dan nodig in het kooitje te houden. Ik verwijs hier naar het gebruik van kooitjes met een lange smalle uitloop of naar het tijdelijk afschermen van de uitgang van het kooitje.

Een verlengd verblijf in het kooitje doet doorgaans echter meer kwaad dan goed. Het is niet bevorderlijk voor de verspreiding van haar feromonen en biedt weinig bewegingsruimte, haar eileg ligt al die tijd stil en haar voeding en verzorging zijn er niet zoals het hoort. Hoe langer ze erin verblijft, hoe futlozer ze het kooitje zal verlaten en hoe hoger wellicht het risico dat ze in de volgende weken via een stille moerwissel gedumpt wordt.

Indien er jong broed aanwezig is, hebben de bijen tijdens haar verlengde opsluiting ook ruimere gelegenheid om redcellen op te trekken, wat de moer vanuit het kooitje onvoldoende kan afremmen. Wanneer de uitgang van het kooitje tijdelijk versperd wordt, komt er nog bij dat de kast opnieuw moet geopend worden om de versperring te verwijderen. Dit werkt het wantrouwen tegenover de ingebrachte moer extra in de hand. Op die wijze vraagt men om problemen.

Haar opsluiting in het invoerkooitje dient beperkt te worden tot wat strikt nodig is. In normale omstandigheden gebruikt men daarom altijd het type invoerkooitje waar meerdere bijen gelijktijdig toegang hebben tot de suikerprop zodat de moer nog dezelfde dag kan inlopen, bij voorkeur ’s avonds of ’s nachts en liefst, wanneer jong broed aanwezig is, vooraleer de bijen zich met vereende kracht op de kweek van een eigen moer gaan storten.

Via een namaakdop

Met behulp van een namaakdop kan men zowel een bevruchte als een onbevruchte moer in een volk brengen. Dit gebeurt in de regel 6 tot 8 dagen na het verwijderen van de oude moer. In beide gevallen is dat dus in de beginfase van de gesloten redcellen waarin de bijen al op de geboorte van een moer zitten te wachten.

18_2

Een namaakdop wordt vervaardigd door een met water verzadigd rond stokje, met een diameter van 9 mm en een afgeronde kop, tweemaal afwisselend in gesmolten bijenwas en in koud water te dompelen, ongeveer 5 cm diep. De tweede dompeling in de was dient snel te gebeuren, zo niet smelt het eerste laagje was weg.

De gevormde dop wordt onderaan wat ingekerfd om hem vlotter te kunnen afschuiven van het stokje dat bij voorkeur met vijl en schuurpapier wat taps gemaakt wordt, dus lichtjes versmallend naar het uiteinde toe. Nadat de moer bij valavond in de namaakdop gebracht werd, prikt men een cocktailprikker doorheen de dop op ca. 6 mm van het open uiteinde dat men daarna dichtnijpt.

De namaakdop wordt tussen twee broedramen gehangen derwijze dat het prikkertje horizontaal op beide ramen rust. Indien geen redcellen gebroken worden, stoort men de bijen op die wijze minimaal. Worden er wel redcellen gebroken, dan wordt de namaakdop gelijktijdig ingebracht. Indien nodig maakt men ter plaatse met een rond stokje wat meer ruimte tussen de ramen zodat de dop niet beschadigd wordt tijdens het inbrengen.

Naar verluidt loopt de moer één tot twee uren later al op de raat. Deze invoermethode heeft een hoge slaagkans omdat de moer hier op quasi identieke wijze inloopt als in natuurlijke omstandigheden, alsook omdat bij een correcte toepassing de basisvoorwaarden vervuld zijn om ze veilig in een vreemd volk te brengen.  Door haar verblijf in de namaakdop, draagt ze daarenboven bij het inlopen nog vers de specifieke geur van bijenwas en worden eventuele vreemde geuren (door het contact met de handen of het lijmen van het schildje) verdoezeld.

Wanneer men geen redcellen laat optrekken, is het gebruik van een namaakdop minder aangewezen. Indien men hem toch gebruikt, mag men nooit de nieuwe moer onmiddellijk na het verwijderen van de oude moer inbrengen, maar dient men daarmede steeds een paar uren te wachten zodat alle feromonen van de vorige moer met zekerheid uitgewerkt zijn op het moment dat de nieuwe inloopt.

Via een rijpe moerdop

In plaats van de moer via een invoerkooitje of een namaakdop in een volk te brengen, kan men ze ook rechtstreeks vanuit haar moerdop laten inlopen. Het is een werkwijze die niet geschikt is om een moer in een productievolk te brengen maar die wel een ruime toepassing vindt bij het bemoeren van broedafleggers waarin dan open broed aanwezig mag zijn. De ´rijpe´ moerdop wordt op dag 15 van de moerteeltcyclus (de dag voordat de moer uitloopt) ingebracht. De dop wordt tijdens de aanmaak van de aflegger toegevoegd en voorzichtig tussen twee broedramen gehangen.

Er is geen risico op afwijzen. Werken met een rijpe moerdop is echter niet onmiddellijk weggelegd voor beginnende imkers. Het vergt de nodige ervaring en bekwaamheid op het vlak van de moerteelt om quasi zeker te zijn dat de dop volwaardig is. Volledige zekerheid daarover heeft men echter nooit.

Ik ben geen voorstander van deze werkwijze, niet omwille van die onzekerheid, maar omdat ik er de voorkeur aan geef om de jonge moeren onmiddellijk na de geboorte te merken. Het vergemakkelijkt de toekomstige controles en neemt de risico’s weg die verbonden zijn aan het achteraf merken, zoals het kwetsen van de moer tijdens het uitnemen uit de kast en het altijd aanwezige risico op inballen tijdens het terugplaatsen.

Niet te vroeg controleren

Gedreven door nieuwsgierigheid en ongeduld gaan imkers meestal veel te vroeg controleren of de moer aangenomen en aan de leg is. Ze verliezen daarbij echter uit het oog dat bij dieren in het algemeen alle ongewone gebeurtenissen niet alleen angst, maar tevens wantrouwen opwekken, wat men ook kan verwachten wanneer door menselijke tussenkomst een vreemde moer in de leefruimte van de bijen gebracht wordt, vooral omdat dit steeds in een sfeer van onrust en stress gebeurt.

Het zal tijd vragen om moer en bijen naar elkaar toe te laten groeien en om het wantrouwen te laten verdwijnen. Een te vroeg uitgevoerde controle is in die context altijd levensbedreigend voor de moer. Een agressieve reactie van één enkele bij kan haar al fataal zijn.

Als conclusie zou ik dan ook, vooral aan beginnende imkers, volgende raad geven: ga tijdens het inbrengen van een moer altijd zeer rustig te werk ten einde zo weinig mogelijk agressie en wantrouwen op te wekken bij de bijen, laat de moer niet langer dan nodig in het invoerkooitje zitten en blijf daarna zeker 2 en liefst 3 weken van het volk af. Dit is absoluut geen overdreven wachttijd.

In de loop van 3 weken wordt een volledige generatie oudere bijen – die deze moer nog het meest als ‘indringster’ ervaren hebben – vervangen door een generatie jonge bijen die met haar opgegroeid zijn. Op momenten dat de bijen geprikkeld en agressief zijn, wat in feite bij elke controle het geval is, maakt dat vanuit veiligheidsoogpunt voor de betrokken moer een enorm verschil.