Bron: Maandblad van de Vlaamse Imkersbond
Jaargang: 97
Jaar: 2011
Maand: September
Auteurs: Norbert Nijs
TOEZICHTREGELS MET BETREKKING TOT DE MOER
Een bijenvolk is voor zijn ontwikkeling en voortbestaan volledig afhankelijk van zijn moer.Daarom is het erg belangrijk dat de risicofasen in haar leven van nabij gevolgd worden.
Daartoe behoren onder meer de bruidsvluchten en het inbrengen in een volk. Men dient vooral te voorkomen dat bijenvolken in een toestand van hopeloze moerloosheid komen, waardoor er na verloop van tijd één of meer werksters aan de leg gaan.
Blijkbaar kan dat al na drie tot vier weken, nadat het laatste broed gesloten is. Om te vermijden dat het zover komt, is het van groot belang dat men na elke risicofase nagaat of alles wel verloopt zoals het hoort.
Een leggende werkster in een bijenvolk is nog geen drama. In elk moergoed volk zijn ze aanwezig. Dat werd al dikwijls bevestigd. Ik werd er ook al mee geconfronteerd. Toen ik met een vergrootglas koninginnenlarfjes bekeek, die 24 uur doorgebracht hadden in een starter, gevuld met bijen uit een moergoed volk, vond ik in een kunstdopje twee eitjes terwijl het larfje verdwenen was!
Het fenomeen is dus niet ongewoon en ook niet meteen verontrustend. Dat is het wel wanneer één of meer hopeloos moerloze werksters, net als echte moeren, feromonen produceren en daardoor enigszins de status van moer verwerven. Ondanks de hopeloze moerloosheid voelt zulk volk zich dan toch moergoed, met het gevolg dat het nog zeer moeilijk een moer aanvaardt.
Niet te vroeg controleren
Tijdig controleren is en blijft de boodschap, maar de controle mag niet te vroeg gebeuren, want dat houdt ook risico’s in. Bijen zijn nu eenmaal erg prikkelbare beestjes die vanuit hun instinct reageren. Wanneer men een moer omwisselt, wordt aan het volk een vreemde moer opgedrongen die in normale omstandigheden direct zou ingebald worden, maar die ze nu noodgedwongen aannemen.
Hun moerloosheid onderdrukt de agressie die ze van nature hebben tegenover elke vreemde moer die hun woonst binnenkomt. Ze zullen haar aanvaarden, maar dat neemt niet weg dat ze haar toch als ‘vreemd’ zullen beschouwen en haar nog enige tijd met wantrouwen zullen benaderen. Dat geldt trouwens ook voor de moer tegenover de bijen. Voor haar is het altijd een zeer traumatische belevenis.
Ze wordt door de imker brutaal weggerukt uit haar vertrouwde omgeving en doodleuk in een vreemd volk gedropt. Een volk dat haar in het begin vaak vijandig gezind is, zeker als de feromonen van de vorige moer nog aanwezig zijn. De werksters zullen haar dan belagen in plaats van haar aan te halen. Er hoeft geen twijfel over te bestaan dat de moer die dreiging instinctief aanvoelt.
God weet welke doodsangsten ze doorstaat vooraleer de agressie van de bijen omslaat in onderdanigheid! De moer zal zich tijdens die eerste dagen dan ook zeer gedeisd houden. Zolang het wantrouwen tussen bijen en moer reëel of latent aanwezig is, blijft men best van het volk af zodat beide partijen in alle rust nader tot elkaar kunnen groeien.
Het is in die periode bijzonder onverstandig om het volk te storen. Een kast openen wekt bij bijen altijd agressie op waarvan de moer dan gemakkelijk het slachtoffer wordt. Het zou mij trouwens helemaal niet verbazen dat mislukte moerwissels eerder te maken hebben met het te vroegtijdig openen van de kast dan met het afwijzen van de moer. Vooral startende imkers gaan op dat vlak nogal eens in de fout.
Gedreven door nieuwsgierigheid en bij gebrek aan vertrouwen, controleren ze veel te vroeg of alles naar wens verloopt, vaak met een fataal gevolg. Ze treffen meestal de moer aan en denken dat het in orde is, maar bij een volgende controle botsen ze op moercellen. Ze besluiten dat de bijen de ingebrachte moer uiteindelijk toch maar niets vonden of dat het om een gebrekkig exemplaar ging, terwijl ze eigenlijk zelf schuld hebben door het verstoren van het fragiele toenaderingsproces.
De vraag is, vanaf wanneer kan men veilig controleren? Er is een vuistregel die zegt dat de moer op het ogenblik van de controle minstens aan de leg moet zijn, zodat de bijen de toestand kunnen herstellen als er tijdens de controle met de moer iets fout zou gaan. De aanwezigheid van eitjes en jong broed heeft daarenboven een kalmerend effect op zowel de werksters, die instaan voor het verzorgen van de larfjes, als op de moer.
Hoe rustiger de moer zich gedraagt, hoe kleiner het risico dat ze tijdens de werkzaamheden in de kast gekwetst wordt of het slachtoffer wordt van een agressieve reactie van de bijen. Dat betekent in de praktijk een wachtperiode van zowat negen tot elf dagen. Er zijn imkers die menen dat men na drie dagen al mag controleren of de moer aangenomen is! Dat is natuurlijk veel te vroeg en bijzonder riskant. Het risico dat een moer bij een controle loopt, hangt voor een groot deel af van de omstandigheden:
• Ze kan wel of niet bevrucht zijn op de dag dat ze ingebracht wordt;
• Het betrokken volk kan broedloos zijn of over open broed beschikken;
• De invoermethode;
• Het tijdstip in het seizoen;
• De weersomstandigheden;
• De drachttoestand, enzovoort.
Er zijn tal van factoren die de stemming van een volk kunnen beïnvloeden, zoals de wijze waarop de controle uitgevoerd wordt en zelfs het materiaal waarmee de kasten afgedekt zijn. Een dekplank verwijderen die vastgekit is met propolis – zodat ze met kracht moet losgewrikt worden – zal de bijen meer doen schrikken en panikeren dan het verwijderen van een vel plastic dat gebruikt wordt als afdekking.
Werken zonder handschoenen stoort minder dan werken met handschoenen. Vooraf een paar wolkjes rook geven of niet, het kan allemaal het verschil maken. Ook het tempo en de rust tijdens de inspectie heeft zijn weerslag op het gedrag van de bijen. Waar ervaren imkers in staat zijn om vaststellingen te doen tijdens een korte inspectie, zullen de controles uitgevoerd door onervaren imkers meer tijd vergen en de bijen meer storen.
Beginnelingen zijn meestal onzeker, gespannen en goed ingepakt – dit laatste is trouwens terecht – met het gevolg dat ze vaak met klamme handen in de volken werken. Dat zorgt voor extra irritatie bij de bijen. Doorgaans missen ze kennis en ondervinding om de risico’s correct in te schatten, zodat het meer dan eens fout loopt. De schuld wordt dan al te gemakkelijk in de schoenen van de bijen geschoven terwijl ze, zonder het te beseffen, er zelf de oorzaak van zijn.
Drie weken regel
De gebruikelijke wachttijd van negen tot elf dagen, vooraleer te controleren, beschouw ik als een regel voor ervaren imkers. Aan beginnende imkers geef ik de raad een veiligheidsmarge in te bouwen van minstens twee weken en liefst zelfs van drie weken. Dat heeft alleen maar voordelen. Voor wie drie weken overdreven vindt schets ik vervolgens enkele concrete situaties. Een moer kan op verschillende tijdstippen in haar leven in een volk gebracht worden:
• In de fase van de rijpe moerdop;
• Als onbevruchte moer;
• Als leggende moer.
Bij de aanmaak van een aflegger zijn deze drie methodes geschikt. Voor de vervanging van de moer van een
productievolk komt echter alleen een leggende moer in aanmerking.
Het is een basisregel die geen afwijking duldt. Gerekend vanaf de geboorte begint een moer normaal na ongeveer negen dagen te leggen en na nog eens negen dagen heeft ze haar eerste gesloten broed. Wanneer gewerkt wordt met een rijpe moerdop of met een nog niet bevruchte moer is een controle na drie weken dus oké.
Een wachttijd van drie weken kan, voor een leggende moer, overdreven lijken, maar men mag niet vergeten dat de bijen tegenover haar anders reageren dan tegenover een moer die juist vóór of juist na haar geboorte ingebracht wordt en dus nog in dat volk opgroeit.
Wanneer ze als volwassen moer (met volledig ontwikkelde feromoonwerking) ingebracht wordt, zal haar positie langere tijd kwetsbaar zijn omdat de bijen haar als ‘vreemd’ zullen beschouwen.
Haar integratie vraagt meer tijd. Het feit dat ze al aan de leg is, neemt wel de risico’s van de bruidsvluchten weg, maar kent een delicater aannameproces. Meestal mag men erop vertrouwen dat het goed komt, op voorwaarde echter dat men de bijen in die periode met rust laat.
Elke controle wekt bij bijen agressie op. Zolang het wantrouwen en de latente vijandigheid niet volledig verdwenen zijn, kan zich dat keren tegen de ‘vreemde’ moer.
Hoe langer men met de controle wacht, hoe minder risico’s men loopt. Een wachttijd van drie weken vind ik zeker niet overdreven. Als een moer, na het breken van redcellen, ingebracht wordt met behulp van een namaakdop mag de wachtperiode echter starten op de dag waarop de oude moer verwijderd wordt. Het laten optrekken van redcellen bevordert namelijk de aanname van de nieuwe moer omdat het de natuurlijke gang van zaken benadert.
Maar wanneer de moer ingebracht wordt met behulp van een invoerkooitje zou ik de wachtperiode laten ingaan op de invoerdag. Dergelijk kooitje past niet bij de natuurlijke gang van zaken. Het risico bij het inbrengen van een nieuwe moer is altijd recht evenredig is met de omvang van het betrokken volk. Hoe sterker het volk, hoe belangrijker het is dat het vooraf in de juiste toestand en stemming gebracht wordt om de moer welwillend te onthalen en hoe langer men best wacht om te controleren.
Als men een moerloze aflegger maakt met jong broed en er redcellen laat optrekken, controleert men normaal op dag vijf of er moerdoppen aanwezig zijn. Eigenlijk is dat overbodig, want in die omstandigheden trekken bijen altijd redcellen op. Meer zelfs, de controle doet soms meer kwaad dan goed. Een moerdop is namelijk op dat ogenblik het meest gevoelig voor schokken en afkoeling.
Men laat het raam met de moerdoppen daarom beter onaangeroerd en wacht gewoon drie weken met de controle. Algemeen genomen raadt men terecht aan om enkel vast te stellen of er broed aanwezig is en niet op zoek te gaan naar de moer. Na drie weken is dat veel minder aan de orde.
Besluit
Wanneer een degelijke moer op de juiste wijze ingebracht wordt in een volk dat op de juiste wijze klaar gemaakt is, hoeft men zich weinig zorgen te maken. Laat de bijen maar betijen en laat ze gewoon drie weken met rust. Dat ik hier een lans breek voor een wachttijd van drie weken, wil echter niet zeggen dat men daarvan nooit mag afwijken. Er kunnen altijd omstandigheden of redenen zijn die een snellere controle vereisen, maar dat doet geen afbreuk aan het principe. Het is zoals het spreekwoord zegt: ‘de uitzondering bevestigt de regel’.