Bron: Maandblad van de Vlaamse Imkersbond
Jaargang: 103
Jaar: 2017
Maand: oktober
Auteur :Norbert Nijs

HOE START JE DE MOERTEELT HET BEST OP?

Om de moerteelt op te starten, heb je een volk nodig (of een deel ervan) dat in de gepaste stemming gebracht wordt om de in moerdopjes gelegde larfjes aan te nemen en als koninginnenlarfjes te voeden en te verzorgen. Er bestaan allerlei manieren om dit te realiseren: je kunt open broed overbrengen naar de honingzolder, een ouderwetse starter aanmaken, een volk op tussenaflegger zetten… (Je kunt natuurlijk ook een beroep doen op het overlarfproject, maar dat laat ik hier buiten beschouwing.)


 
Voedersap en sterke moeren
De startmethodes doen wat ze moeten doen, maar er zijn twee zaken die mij opvallen: 1) de larfjes krijgen tijdens de startfase niet altijd evenveel voedersap en 2) er is een duidelijk verschil in dynamisme tussen de moeren op het moment dat ze uitlopen.
Ik zie larfjes die bij het verlaten van de starter rijkelijk in de koninginnenbrij liggen, maar ook larfjes die op dat moment maar over een bedroevend bodempje brij beschikken. En er worden moeren geboren die op hun eerste levensdag amper kunnen opvliegen, terwijl andere bijzonder vlot de lucht ingaan. Vooral dat verschil in levendigheid bij de geboorte springt in het oog. Of er tussen beide vaststellingen een verband is en vooral of de toegepaste startmethode een verschil maakt, is een vraag die hier terecht kan gesteld worden.
Wanneer de larfjes met te weinig voedersap uit de startfase komen, kan het resultaat inderdaad wel eens tegenvallen. Of het een met het ander te maken heeft, kun je echter nooit met absolute zekerheid zeggen omdat er nog andere factoren meespelen.
Starterbijen hebben eigenlijk maar één taak, namelijk de hen toevertrouwde larfjes terug in een voederlaag van koninginnenbrij leggen. Het is een dringende opdracht omdat: a) de voor de moerteelt geselecteerde larfjes de in hun cel aanwezige voorraad voedersap verliezen tijdens het overlarven en b) de koninginnenbrij onmisbaar is voor hun ontwikkeling tot koninginnen. Hoe rapper de voederlaag terug aangelegd wordt, hoe beter dus. Wanneer alles naar wens verloopt, moeten ze bij het verlaten van de starter overvloedig in de koninginnenbrij liggen. Indien ze op dat moment maar over een mager bodempje voedersap beschikken, is de startfase niet goed verlopen. Uit zulke larfjes kweek je geen sterke moeren.
De aanwezigheid van een forse laag voedersap is echter op zich nog geen bewijs dat de startfase optimaal verlopen is. Het is maar een momentopname. Je kunt er niet uit afleiden hoe snel en intens de verzorging van de koninginnenlarfjes op gang kwam bij hun aankomst in de starter, terwijl dat juist van kapitaal belang is. Om de moerteelt de beste start te geven, is het daarom erg belangrijk dat er niet alleen voldoende voedsters aanwezig zijn om de koninginnenlarfjes op passende wijze te verzorgen, ze dienen er ook direct mee te starten. Ze moeten er dus al op ingesteld zijn op het ogenblik dat de larfjes aankomen. Alleen in die omstandigheden zullen ze hen met open armen ontvangen en onmiddellijk met veel ijver beginnen te voeden. Laat ons daarom de verschillende startformules eens met een kritisch oog bekijken en nagaan of en in welke mate ze aan deze vereisten voldoen.

Opstarten in de honingzolder
Om de moerteelt op te starten in de honingkamer neem je, een dag voor je overlarft, drie naast elkaar hangende ramen uit deze kamer. In de plaats komen twee ramen met open broed met tussenin een lege raampositie waarin ‘s anderendaags het teeltraam met de larfjes zal gehangen worden. Vereist is wel dat broedkamer en honingkamer overeenkomen qua raamformaat en met een moerrooster van elkaar gescheiden zijn.
Een belangrijke opmerking is hier dat de niet bezette raampositie niet ingenomen wordt door voedsterbijen maar door bouwbijen en aangezien bouwbijen hun voederstadium al voorbij zijn, zal het voeden van de koninginnenlarfjes in eerste instantie een taak zijn voor de voedsters die de twee aanpalende broedramen bezetten. Het moge duidelijk zijn dat dit niet bevorderlijk is voor een snel herstel van de voederlaag, zeker niet wanneer er een hoog aantal larfjes zou moeten gevoed en verzorgd worden. Geleidelijk aan zal er wel versterking komen vanuit de broedkamer, maar indien dat te traag zou verlopen, kan dat nadelig zijn voor de ontwikkeling van de larfjes.
Daarenboven zijn de voedsters hier niet moerloos, waardoor ze de koninginnenlarfjes wel eens met veel minder geestdrift zouden kunnen voeden in vergelijking met moerloze voedsters die een nieuwe moer moeten kweken.
Beide minpunten zijn overigens ook aan de orde voor larfjes die slechts na de startfase voor verdere verzorging naar de honingzolder gebracht worden.

De klassieke starter
Een starter wordt altijd broed- en moerloos aangemaakt. Als je hem vergelijkt met vorige methode is de moerloosheid een pluspunt, maar anderzijds ben je verplicht om de starterbijen op te sluiten en dat is een minpunt. Dat zorgt altijd voor stress en paniek. De aandacht van de opgesloten bijen is aanvankelijk volledig gericht op het ontsnappen uit de starter. Zolang zij doorheen de spleten onder het deksel enig licht bemerken of op een of andere wijze verontrust worden, zullen ze opgewonden blijven rondhollen op zoek naar een uitweg. Bij de minste storing steekt de stress terug de kop op. Dat gebeurt ook op het moment dat je de larfjes inbrengt of de schuif uittrekt die toegang tot de larfjes geeft. Er zitten altijd bijen tussen die al gewoon waren om hun dagelijkse vluchten te maken. Bij het samenstellen van het volkje worden de vliegbijen weliswaar zoveel mogelijk geweerd, maar dat lukt nooit helemaal. Zij reageren op de minste prikkel en blijven voor collectieve onrust en paniek zorgen. Optimaal voor de voeding en verzorging van de larfjes kun je dat niet noemen.

Tijdelijke tussenaflegger
De zwakke punten van beide vorige formules zijn niet aanwezig wanneer je een tijdelijke tussenaflegger gebruikt om de moerteelt op te starten. De starterbijen dienen niet opgesloten te worden, ze zijn moerloos en ze kunnen in hun eigen vertrouwde omgeving de koninginnenlarfjes verzorgen. Om de tussenaflegger aan te maken, vertrek je best vanuit een volk waar de moer opgesloten zit in een arrestbak tussen de broedkamer en de honingbak, van beiden afgescheiden door een moerrooster, dus met een moerrooster boven en onder de arrestbak, zoals dat gedaan wordt door imkers die in het zwermseizoen de moer op arrest zetten om de zwermdrift onder controle te houden of die in de lente de broedruimte beperken ten einde langer levende bijen te kweken via een betere verhouding tussen het aantal voedsters en het aantal te voeden larfjes.
Drie weken na het opsluiten van de moer, is er nog enkel broed aanwezig in de arrestbak. Indien je dan een tussenaflegger maakt door, zoals dat gebruikelijk is, de arrestbak en de honingbak van plaats te verwisselen en een tussenbodem tussen beide te plaatsen, komt de moer samen met al het broed boven de tussenbodem. Het deelvolk onder de tussenbodem is dan niet alleen moerloos, maar ook broedloos wat voor extra stress zorgt. Daarom doe je er in dit geval goed aan om 8 dagen vooraleer je gaat overlarven, 2 ramen open broed naar de honingbak te verplaatsen. De bijen die de koninginnenlarfjes gaan verzorgen, zullen dan sneller tot rust komen en dat komt de larfjes ten goede.
Op de dag dat de tussenaflegger aangemaakt wordt, is al het broed in de overgebrachte ramen gesloten of zo goed als gesloten zodat er geen mogelijkheid is om moerdoppen op eigen broed op te zetten. Een goed uur later heeft de moerloosheid toegeslagen en kunnen de koninginnenlarfjes ingebracht worden. Zij zullen passievol verzorgd worden.
Bemerking: Het is aangewezen om voor de moerteelt larfjes van een ander volk te gebruiken. Anders ben je verplicht om het bovenste deelvolk te gaan storen om zowel het broedraam uit te nemen dat de larfjes zal leveren als om dat raam daarna terug te hangen. Bij beide gelegenheden zal er altijd een gedeelte bijen afvliegen. Tijdens de nachtelijke lagere temperaturen kan dat in het bovenvolk problemen geven op het vlak van de warmtehuishouding.
Tussen een met een bodemrooster uitgeruste tussenbodem en de honingbak leg je mijn inziens best een triplexplaat (of eventueel een folie), of je gebruikt een tussenbodem zonder bodemrooster. Je voorkomt aldus dat de starterbijen doorheen de verluchtingsrooster de feromonen kunnen opvangen die boven de rooster door hun moer verspreid worden. Zo niet bestaat de kans dat ze, in een poging om zich bij haar te voegen, de rooster zenuwachtig blijven afspeuren op zoek naar een opening, wat een bron van stress en onrust vormt en tevens de aandacht van de koninginnenlarfjes afwendt. De aanwezigheid van de triplexplaat vergemakkelijkt ook het afnemen en terugplaatsen van de tussenbodem, zowel wanneer je de larfjes inbrengt als wanneer je ze uitneemt.

Dubbel overlarven
Bij de hierboven beknopt beschreven startmethodes legt de tijdelijke tussenaflegger duidelijk de beste troeven op tafel. Het enige precaire punt dat je zou kunnen naar voor brengen, is het wegvallen van de voederlaag als gevolg van het overlarven aangezien je geen zicht hebt op de vlotheid waarmede de bijen dat rechtzetten. Je kunt dat probleem echter gemakkelijk uit de weg gaan door tweemaal over te larven: je verwijdert de larfjes uit de moerdopjes op het moment dat ze uit de starter komen – het type gebruikte starter doet er dan niet toe – en je vervangt ze door nieuwe 1-dagslarfjes. Deze liggen dan onmiddellijk in het voedersap en kunnen op die wijze doorgaan naar de volgende fase van de moerteelt. Ik plaats ze dan in de broedkamer in een raam dat langs beide zijden afgesloten is met een moerrooster, de ene rooster vastgeniet, de andere rooster vastgezet met haakvijzen zodat hij gemakkelijk kan verwijderd worden. De larfjes worden er altijd probleemloos verder verzorgd. Om de moerdoppen te gepaster tijd te kunnen kooien, moet je tegen de zijlatten van het raam latten zetten met een dikte van 28 mm zodat de roosters voldoende uit elkaar staan. De aanwezigheid van de moer in de broedkamer is geen beletsel.

Tip
Bij afloop van de startfase kun je de met voldoende koninginnenbrij gevulde overbodige moerdopjes als reserve in de diepvriezer in een plastic zakje bewaren nadat je het larfje eruit verwijderd hebt. Indien de moerteelt mislukt of geen voldoening geeft, haal je de dopjes uit de vriezer, je laat ze afgeschermd in het plastic zakje op temperatuur komen en je legt er daarna een nieuw 1-dagslarfje in. Die larfjes kunnen dan eveneens de startfase overslaan en direct naar het pleegvolk gaan voor verdere verzorging. Na dat korte verblijf in de vriezer kan het oppervlak van de koninginnenbrij wel lichtjes opgesteven zijn maar dat kun je gemakkelijk corrigeren door er met de punt van een proper mes een paar krasjes in te maken vooraleer het larfje erin gelegd wordt. De voedsterbijen werken dat wel verder bij.