
Bron: Maandblad van de Vlaamse Imkersbond
Jaargang: 93
Jaar: 2007
Maand: mei
Auteurs: Alois Schotanus
OVERLEVEN
Straks is het weer zover. Dan maken we de balans op van de volken die het hebben gehaald en van de volken die achtergebleven zijn in de winter. Of nog wel de winter uitgekomen zijn, maar bij de start van het voorjaar door de knieën zijn gegaan. En onvermijdelijk zullen weer dezelfde vragen rijzen als het vorige jaar: ‘waarom heeft deze kast het wél overleefd en het volk ernaast niet?’ of ‘waarom werd ik zo zwaar geteisterd, terwijl die andere vlakbij wonende bieman niet één volk heeft verloren?’.
En weer zullen we alle mogelijke oorzaken van dat onverdiende verlies overlopen. De ramen bulken nog van de verzegelde voorraden. Een hongerdood kunnen ze dus niet gestorven zijn. Alle kasten hebben we behandeld met mierenzuur na de zomeroogst en met de oxaalverdamper-van-de bond op Allerzielen. Alles volgens het boekje, volgens ‘de voorschriften van de technische veldproef. De varroamijt kan dus evenmin als de boosdoener aangewezen worden.
En alle volken hadden een jonge koningin van goeden huize, gekocht bij een gekende – steeds dezelfde – bonafide moerteler.
Als alle levensomstandigheden voor alle volken dezelfde waren, of toch sterk vergelijkbaar, waarom legde dan het ene volk het bijltje erbij neer, terwijl een ander met zwier het contract heeft vernieuwd voor het komende seizoen?
Kortom: vanwaar dat verschil in vitaliteit? Wat maakt een volk tot een overlever
Vitaliteit bij de bijen is de uitdrukking van hun levenskracht van hun levensdrift, van de volkomenheid van hun constitutie als volk, van hun onstuitbare ontwikkelingsdrang doorheen de seizoenen, van hun vermogen om weerstand te bieden tegen barre weersomstandigheden, tegen negatieve drachttoestanden en tegen ziekten allerhande.
Vitaliteit komt eveneens tot uiting in hun incasseringsvermogen, in hun aanpassingsvermogen, zoals bijv. wanneer de imker de volken heeft neergepoot op een standplaats waar de bijen zich nooit of te nimmer zouden vestigen als aan hen de keuze was gelaten; of wanneer de imker in de loop van het seizoen de natuurlijke ordening in hun broednest om de haverklap heeft verstoord.
Vitaliteit blijkt ook uit de slagkracht waarmee de bijen het bestuivingswerk hebben verricht – want dat is hun hoofdopdracht -, wat zich op zijn beurt vertolkt in snel volgedragen honingkamers.
De vitaliteit van een bijenvolk kan voor de imker ook minder aangename aspecten aan het licht brengen, zoals een sterk ontwikkeld verdedigingsgedrag of een uitgesproken zwermneiging.
Een extreem voorbeeld hiervan, vinden we bij de zgn. geafrikaniseerde bijen op het Amerikaanse continent. Maar ook bij de heideimkers in onze contreien gold nog lang het adagium dat de hevigste stekers, ook de beste haalsters waren.
Bijenvolken vertonen een zwaar verlies aan vitaliteit, wanneer ze ondanks de deskundige begeleiding van de imker en een aanvaardbare standplaats, toch telkens weer belaagd en/of geplaagd worden door ziekten als kalk- en zakbroed, nosema, acariose, en mogelijk andere bacteriële en virale infecties.
De vitaliteitbalans vertoont een deficit wanneer bij een varroa‑populatie van nauwelijks vijfhonderd mijten, de volken op enkele weken tijd bezwijken onder de druk van de secundaire infecties die met de varroase gepaard gaan.
De imker ondergraaft de vitaliteit van de bijen, wanneer hij door systematische broedbeperking het regeneratievermogen van het volk afremt. Dan slaat hij het scherpste wapen tegen allerhande ziekten uit de handen van het bijenvolk. Het regeneratievermogen bestaat er precies in om het ledenbestand van een volk voortdurend aan te vullen, te versterken met nieuwe krachtige individuen.
Het is het vermogen om de geleden verliezen in het gevecht voor het bestaan, onmiddellijk weer goed te maken, te herstellen met grote aantallen reserve-eenheden. Daarom zet elke vorm van broedbeperking, broedstop, of arrest van de koningin, tevens een domper op dat regeneratieproces, het is een ondermijning van het recuperatievermogen van het bijenvolk.
Broedbeperking onder welke vorm dan ook, is een aanslag op de vitaliteit van een volk. Een bijenvolk is niet gediend met verouderde bijen; met bijen die d.m.v. bedrijfsmatige ingrepen een langere levensduur werden toegemeten, dan van nature uit voorzien is. Want dat worden de bijen met een geatrofieerd klieren-stelsel en een verstoorde feromonenhuishouding.
Ze zijn de dragers, de reservoirs en de verspreiders van virussen, bacteriën en parasieten. Het is de jongste generatie die de overlevingskansen van het volk verzekert, niet een zichzelf overlevende oude garde.
Stresserende factoren die uit de buitenwereld inwerken op de bijenvolken, zoals het ongunstig weer, de schrale dracht en de herhaalde ingrepen van de imker, verscherpen weliswaar de levensomstandigheden van de bijenvolken, maar kunnen op langere termijn gezien, de opbouw van vitaliteit ondersteunen.
De uitval door natuurlijke selectie die we elk jaar bij de uitwintering kunnen waarnemen, is voor de volken die het ondanks alles wél gemaakt hebben, een aanwijzing dat zij in aanleg beter uitgerust zijn voor de struggle for life, voor de strijd om het naakte bestaan. Ze zijn de overlevers, die toegerust met dit vitale erfgoed, hun genen moeten verspreiden ten bate van de bijenvolken in de regio.
Genetische diversiteit stimuleert vitaliteit
Bij het teelt- en selectiewerk gaat de grootste aandacht naar het verankeren in de erfelijke aanleg van die eigenschappen die men zich als teeltdoel heeft gesteld. Vaak echter vergeet men dat een daarmee samengaande reinteelt, of een enge verwantschapsteelt zich precies contraproductief uitwerkt op de vitaliteit van de bijenvolken.
Tenslotte voert niets sneller tot vitaliteitverlies dan inteelt. Paringstations die hun darrenlinies jarenlang aanhouden zonder omwisseling of rotatie en tezelfdertijd aan de hospiterende imkers ook de teeltstof voor de koninginnenteelt aangeleverd hebben, werken het verlies aan vitaliteit in de hand door een te eng gehouden verwantschapsteelt.
Eén enkel mooi gesloten broed-vlakje, nauwelijks groter dan een handpalm, in een éénraamskastje wordt vaak met enthousiasme geaccepteerd als een afdoend bewijs van de vitaliteit van de zopas gepaarde koningin. Maar, of ze dat veelbelovend vooruitzicht ook hard zal kunnen maken voor alle aspecten van een vitaal volk, en dat gedurende zijn volledige levenscyclus, blijft op dat ogenblik nog zeer de vraag.
Even zinloos om niet te zeggen nefast, is de praktijk waarbij imkerverenigingen hun teeltstof steeds betrekken bij dezelfde, weliswaar hoogst betrouwbare, koninginnenteler die vaak over slechts één, of hooguit over enkele teeltvolken beschikt. Hierdoor worden jaren na elkaar sterk verwante genen in de regio vrijgezet, wat tot gevolg heeft dat verlies van prestatie en vitaliteit a.h.w. voorgeprogrammeerd worden.
Wanneer het desondanks hier en daar toch goed schijnt te verlopen, is dat meestal te verklaren door dat slechts een minderheid van imkers heeft deelgenomen aan deze vorm van vermeerdering en dat een goed gehalte aan genetische diversiteit is blijven bestaan in die streek.
De teelt binnen één en hetzelfde ras vereist precies de afwisseling of de aflossing met stammen en lijnen van verschillende herkomst. Honingbijen zijn geen staldieren die onder gelijkgeschakelde en geoptimaliseerde levensvoorwaarden hun genetische aanleg tot ontplooiing kunnen brengen.
De wisselvallige weers-, dracht- en bedrijfsomstandigheden vergen van de bijenvolken het hele jaar rond het uiterste van hun fysieke mogelijkheden. Daarbij kunnen zij door niets beters ondersteund worden dan door een breed gediversifieerd erfelijk patroon; dat is de beste garantie om met de gepaste erfelijke aanleg te kunnen reageren op alle uitdagingen.
![]() |
Vitale volken overleven (foto A. Van Dick) |
Laten we echter geen misverstanden in het leven roepen: reinteelt of enge verwantschapsteelt is geen ongeneeslijke ziekte, of hoeft het althans niet te zijn. Van een aanparing met een nieuwe linie kan precies een sterk vitaliserend effect uitgaan. Wat nog niet wil zeggen dat we daarvoor werkelijk vreemde rassen moeten aantrekken, die bijv. niet eens aangepast zijn aan de klimatologische situatie in dit deel van Europa of aan het chronologisch verloop van de seizoenen in dit halfrond van de wereld.
De genetische diversiteit is ook binnen onze ‘eigen bijen’ zoals bijv. bij de A.m. carnica of de A.m. mellifera, in ruime mate aanwezig. We moeten er alleen maar gebruik van maken. Wie daaraan zou twijfelen heeft nog niet begrepen waarom de maagdelijke koningin voor haar bruidsvlucht op avontuur trekt; daarbij haar leven en dat van haar volk op het spel zet; om op kilometers afstand van haar veilig nest te paren met tien – twintig darren en soms meer, die vanuit alle windstreken naar die ontmoetingsplaats zijn toegestroomd. Het is
het voorbeeld bij uitstek – ons door de natuur zelf aangereikt – van hoe het verzamelen van een zo gediversifieerd mogelijk erfgoed, een solide basis legt voor de opbouw van een nieuw volk, van het slag met de kwaliteiten van de survivors – de overlevers – ze zijn het fundament waarop de instandhouding van de soort is gebouwd.