Bron: Maandblad van de Vlaamse Imkersbond
Jaargang: 100
Jaar: 2014
Maand: November
Auteurs: Norbert Nijs

SUCCESVOL OMLARVEN IS DUBBEL OMLARVEN

Een karwijtje waar heel wat imkers node aan beginnen, is het overbrengen van werksterlarfjes naar moerdopjes. In imkersjargon noemt men dat ‘omlarven’ of ‘overlarven’, maar naar mijn gevoel is er een verschil tussen beide. ‘Omlarven’ zie ik in de eerste plaats als het veranderen van de bestemming van de larfjes: men verandert werksterlarfjes in koninginnenlarfjes door ze nog vrij jong over te brengen naar een moercel en ze verder door de bijen als koninginnenlarfjes te laten verzorgen. De betekenis is dus ruimer dan het louter overbrengen van de larfjes naar moercellen. Bijvoorbeeld ook de startfase van de moerteelt is onderdeel van het omlarven. Bij ‘overlarven’ is dat niet het geval. ‘Overlarven’ mist de bredere betekenis die ‘omlarven’ heeft. Dit even terzijde gezegd.

Keuze van de larfjes

Larfjes bestemd voor de moerteelt haalt men vanzelfsprekend uit het beste volk op de bijenstand. Het gaat normaal om larfjes uit de leeftijdsklasse van ongeveer 24 tot maximum 36 uur, maar men heeft weinig houvast

 

op dat vlak. Er bestaat namelijk geen enkele methode die zekerheid verschaft over de exacte leeftijd van een larfje. Men weet bijvoorbeeld wel wanneer een raam ingebracht werd of wanneer de moer op een raam opgesloten werd, maar men weet niet wanneer ze erop aan de leg gegaan is.

Men weet dus alleen dat een bepaalde leeftijdsgrens niet overschreden is. De meest praktische werkwijze bestaat erin om, vijf dagen voor het omlarven, de moer een opgebouwd maar leeg raam ter beschikking te stellen dat vooraf lichtjes met honingwater besproeid wordt.

De moer wordt op het raam opgesloten of, betere oplossing, moer en raam worden in een arrestkooi gebracht waarin slechts plaats is voor één of twee ramen. Liefst een raam gebruiken dat al eens bebroed werd.

De raat is dan wat donkerder en steviger. Tevens ziet men de larfjes beter liggen. Met een al bebroed raam weet men ook dat de cellen correct gebouwd zijn, wat niet zeker is als men daarvoor een honingraam zou gebruiken.

Bij de opbouw van cellen voor voedselopslag gaan de bijen al eens minder nauwgezet te werk en kunnen zowel de doormeter als de hellingshoek beduidend groter zijn, wat niet bevorderlijk is voor de aanzet van broed. Door een raam vijf dagen vooraf te laten beleggen, krijgt men larfjes van hoogstens twee dagen oud. Het is dan niet moeilijk om er de juiste uit te halen.

Met de nodige ervaring en stielkennis kan men vanzelfsprekend ook al op dag vier gaan omlarven, maar dan moet de moer wel optimaal meegewerkt hebben. Door een raam te gebruiken dat slechts vier of vijf dagen vooraf in de broedkamer gebracht werd, zal men in elk geval tijdens het omlarven niet gehinderd worden door uitlopende bijen, wat wel kan gebeuren als men een raam gebruikt met broed in alle stadia. Men kan eventueel ook gewoon een leeg raam in de broedkamer hangen tussen de andere ramen en hopen dat de moer het zal beleggen.

Maar omdat men hier nog minder weet wanneer ze daar zal mede beginnen en omdat men meer gediend is met een raam waarin larfjes van verschillende leeftijd zitten dan met een raam met nog te jonge larfjes, zou ik in dit geval eerder zes dan vijf dagen wachten om te gaan omlarven. Het is wel belangrijk dat het tussen ramen gehangen wordt waarin jong broed aanwezig is. Daar is de slaagkans het grootst, vooral in de periode dat de moer haar broednest nog aan het uitbouwen is. Er is hier ook het risico dat de bijen het raam als honingraam gaan gebruiken. Men kan dat wel enigszins voorkomen door het in de valavond in te brengen wanneer er geen nectar meer binnenkomt.

Als men er slechts enkele nodig heeft, kan men de larfjes natuurlijk ook gewoon gaan opzoeken in de broedkamer. Een eitje is ongeveer 1,7 tot 1,8 mm lang. Daaruit komt een larfje van ongeveer 1,5 mm dat een dag later al bijna in lengte verdubbeld is. Het ligt dan in de cel in de vorm in een halve cirkel met een diameter die ik 1,6 tot 1,7 mm schat of iets minder dan 1/3de van de diameter van een werkstercel die 5,3 mm bedraagt. Die verhouding kan men gebruiken bij het zoeken naar geschikte larfjes. De Zwitserse omlarflepel is speciaal ontworpen om larfjes van dat kaliber uit de cel te halen. Voor grotere exemplaren is hij duidelijk minder performant.

De reden is niet zodanig de breedte (1 mm) maar de lengte van het schopje. Het lepeltje is namelijk onderaan afgerond en haaks omgeboden over een lengte van nog geen mm en het is uiteindelijk met dit haakse gedeelte dat de larfjes geschept worden. Naast de al genoemde Zwitserse omlarflepel is er ook een goedkope versie van Chinese makelij. Er zijn imkers die heel goed overweg kunnen met die lepel, maar mij lukt dat niet. Mogelijk schort er wat aan mijn techniek. Ik werk dus met de Zwitserse omlarflepel die eigenlijk een mini schopje is met een fijne lange geknikte steel.

Aan de slag

Bij het overbrengen van de larfjes heeft men volgende zaken nodig: een omlarflepeltje, een loep, voldoende licht, een paar goede ogen – of een goede bril – en een vaste hand. Daarbij voeg ik nog een platte ovenschaal uit een keukenfornuis plus een leeg raamkader van hetzelfde formaat als het raam waaruit de larfjes gehaald worden:

– het lege raamkader wordt, kader tegen kader, onder het broedraam geplaatst zodat dit kan neergelegd en verschoven worden zonder de cellen aan de onderzijde te beschadigen.

– de lage ovenschaal heeft een dubbel doel: ten eerste, het opvangen van nectar of honing die eventueel uit het broedraam zou druppen en ten tweede, de celbodem iets schuin laten lopen door de toplat van het raam op de voorste rand van de schaal (rand gericht naar de omlarver) te leggen terwijl de onderlat op de bodem van de schaal steunt. Het grondvlak van de cel loopt dan iets af in de tegengestelde richting van de schepbeweging zodat het larfje tijdens het opscheppen iets gemakkelijker op het lepeltje kan genomen worden. Bijkomend voordeel is dat de celwanden in die positie ongeveer loodrecht staan waardoor men van bovenuit een optimaal zicht krijgt op de celbodem en tevens ietsje meer armslag bij het opscheppen. Broedcellen worden door de bijen met een stijgingshoek van ongeveer 5 graden gebouwd.

Men doet er bijgevolg goed aan om het neerliggende raam min of meer dezelfde hellingsgraad te geven, altijd dalend in de tegengestelde richting van de schepbeweging. Volgens de vigerende voorschriften wordt het larfje altijd langs de bolle kant opgeschept, mooi haaks en in het midden zodat het in evenwicht over de lepel hangt. Men schuift het schopje op beheerste wijze onder het larfje tot het verbrede gedeelte van het steeltje het larfje raakt en men tilt het dan met een voorzichtige schepbeweging op. Hoe kleiner het larfje, hoe gemakkelijker het met de lepel uit de cel kan gehaald worden.

Dubbel omlarven

Een methode die weinig aandacht en navolging krijgt, is het dubbele omlarven. Men legt larfjes in kunstdopjes, laat ze 24 uur in een starter verzorgen en vervangt ze dan in de dopjes zelf door nieuwe larfjes die op die wijze onmiddellijk overvloedig in het voedersap liggen en aldus direct klaar zijn om overgebracht te worden naar het pleegvolk.

 

Tijdens de eerste omlarfbeurt heeft het geen belang welk volk de larfjes levert aangezien het enkel om het voedersap gaat. Het moet vanzelfsprekend wel een gezond volk zijn, wat trouwens ook geldt voor het teeltvolk en het pleegvolk. Men biedt iets meer larfjes aan dan nodig en men weerhoudt ’s anderendaags de dopjes waarin het voedersap het rijkst aanwezig is. Door in twee stappen te werken, kan men tijdens de tweede omlarfbeurt ook de allerkleinste larfjes veiliger overbrengen, wat niet het geval is wanneer ze overgeplaatst worden naar een droge kunstcel.

Omdat ze nu in een zacht bedje van voedersap kunnen gelegd worden, is er minder risico dat ze gekwetst worden of uitdrogen. De larfjes verdragen in deze omstandigheden ook beter de overstap naar het pleegvolk. Weinig imkers zien het nut van deze werkwijze in, maar ze is wel echt zinvol. Door hun overplaatsing naar een kunstdop wordt de koninginnenlarfjes de voorraad voedersap ontnomen die op dat ogenblik in hun cel aanwezig is, zodat het erg belangrijk is dat ze snel terug in het voedersap gelegd worden en liefst zo overvloedig mogelijk zoals dat bij natuurlijke moerteelt het geval is.

Als ze bij het verlaten van de starter in rijkelijk met brij gevulde kunstdopjes liggen en de dopjes al een mooie wasrand hebben, wordt logischerwijze aangenomen dat alles naar wens verlopen is en dat het energieke koninginnen zullen worden die door de bijen met open armen zullen ontvangen worden. Als het dan niet verloopt zoals verwacht, gaat niemand een verband leggen met de startfase aangezien deze fase kennelijk een optimaal verloop kende. Maar dat kan slechts schijn zijn. Wanneer de larfjes de starter verlaten, zien wij enkel de voedingstoestand op dat ogenblik.

Maar wij hebben er hoegenaamd geen zicht op of de verzorging wel tijdig gestart is en of de larfjes nog in optimale vorm verkeren. Want als de larfjes wat te lang zonder passende verzorging in hun wiegje gelegen hebben (half uitgedroogd, laattijdig en/of onvoldoende gevoed, te koude omgeving …) alvorens de bijen hen met voedersap zijn gaan overladen, kan dat ernstige sporen nalaten op hun verdere ontwikkeling en op de kwaliteit van de moeren die eruit zullen geboren worden.

Wanneer de eerste verzorging van de larfjes toevertrouwd wordt aan een evenwichtig samengesteld volk of deelvolk dat in de juiste stemming gebracht werd door het een paar uur eerder moerloos te maken, hoeft men hier niet voor te vrezen. Maar in alle andere gevallen, heeft dubbel omlarven zeker zijn nut. Het is het meest aangewezen wanneer een kunstmatig samengesteld volkje als starter gebruikt wordt, een volkje dat geen eenheid vormt en dat men moet opsluiten om het bij elkaar te houden. Maar ook de als starter gebruikte vliegers zijn zelden of nooit harmonieus samengesteld. Alleen het dubbele omlarven, biedt de zekerheid dat de koninginnenlarfjes in hun beginfase niets te kort kwamen op voedingsvlak.