Bron: Maandblad van de Vlaamse Imkersbond
Jaargang: 102
Jaar: 2016
Maand: April
Auteur : Norbert Nijs

MOER IN TWEE FASEN OPZOEKEN

Een van de lastigste werkjes voor een imker is het opzoeken van een moer die geen rugschildje draagt en zich in een zeer sterk bevolkte kast bevindt. Dat eindigt vrij dikwijls in stress en frustratie. De slaagkans is steeds wisselvallig. Soms zie je ze per toeval zo maar op de raat lopen, een andere keer vergt het opzoeken, bij manier van spreken, zweet en tranen en nog een andere keer is ze tot grote ergernis van geen kanten te bespeuren. Wanneer je een moer gaat opzoeken, tref je ze zelden of nooit aan terwijl ze, omringd door een hofstaat van verzorgende werksters, rustig op de raat paradeert, een beeld dat je nochtans geregeld op foto of film ziet. Als je de kast opent en de ramen gaat loswrikken, weet je nooit hoe ze zal reageren. Het kan zijn dat ze rustig op het raam blijft zitten, maar evengoed kan ze op de vlucht slaan, weg van de dreiging en dus weg van de kant waar de ramen opgetild worden. Listig en schuw als ze is, zal ze zich tussen haar werksters proberen te verbergen zodra ze onraad ruikt. Een standaardmethode om haar op te sporen, is er helaas niet. Er bestaan enkel wat ideeën en technieken die er kunnen toe bijdragen om ze te vinden.

Index 2015

Hoewel een moer aan de hand van haar gestalte, figuur, slank achterlijf en typische poten moeiteloos te onderscheiden is van een dar en van een werkster en je, wat dat betreft, je onmogelijk kunt vergissen, wordt het opzoeken van een moer een lastige klus wanneer ze geen rugschildje draagt en opgaat in de massa.

Wanneer je bijvoorbeeld te zeer op haar grotere gestalte gefocust bent, wordt je in de war gebracht door de aanwezige darren en door het feit dat niet alle werksters even groot zijn. Dat althans is mijn ervaring. Wel is het zo dat de ene imker haar veel vlotter vindt dan de andere. De waarneming verschilt namelijk van persoon tot persoon omdat we nu eenmaal kijken met onze ogen, maar zien met ons brein en daar ligt het verschil.

Gedragsregels om moer op te zoeken

Met betrekking tot het opzoeken van een moer kunnen volgende gedragsregels vooropgezet worden:

  1. Ze wordt alleen opgezocht wanneer dat strikt nodig is. Gaat het er enkel om haar aanwezigheid of conditie vast te stellen, kan dit evengoed aan de hand van het broed. Wanneer er geen broed is in een fase dat het er normaal wel dient te zijn, heeft het weinig zin om je suf te zoeken naar een moer die er misschien toch niet is, maar moet je een raam met jonge larfjes inbrengen. Het al dan niet optrekken van redcellen zal dan duidelijkheid scheppen.
  2. Het verdient aanbeveling om een moer altijd een rugschildje of minstens een merkteken te geven, maar in de mate van het mogelijke doe je dat terwijl ze zich nog in een klein volk bevindt. Als je werkt in volken waarvan de moer geen rugschildje draagt, heb je best alles bij de hand om ze te vangen en te merken wanneer je ze toevallig zou vinden. Ideaal zou zijn om ze direct na haar geboorte te kunnen merken, nog vóór haar bruidsvluchten. Dat is trouwens een regel wanneer je volkjes op een bevruchtingsstand laat paren. Wanneer ze haar bruidsvluchten nog moet maken, dient het wel vakkundig te gebeuren. Indien onnauwkeurig uitgevoerd, kan het de paring doen mislukken. Wie het merken onvoldoende beheerst, wacht er daarom best mee tot ze goed aan de leg is. Omdat ‘oefening kunst baart’, zoals het spreekwoord zegt, wordt aan beginnende imkers altijd de raad gegeven om eerst wat te oefenen op darren.
  3. Zeer belangrijk: ga nooit een jonge moer opzoeken die nog niet aan de leg is of nog maar recent in een vreemd volk gebracht werd. Ook geen moer die in een volk vertoeft dat nog maar onlangs met een ander volk verenigd werd. Het kan zijn dat je ze wel aantreft, maar niet meer tijdens een volgende controle. Zolang ze nog erg schichtig is en nog niet vast op de troon zit, loopt ze altijd gevaar wanneer je in de kast gaat rommelen, hetzij ten gevolge van haar onrustig gedrag, hetzij omdat de bijen nog wantrouwig tegenover haar staan, hetzij omdat ze per ongeluk gekwetst geraakt tijdens het uitnemen en terugplaatsen van ramen.
  4. Beschermende kledij is zeer aangewezen tijdens het opzoeken van een moer. Je weet nooit vooraf hoeveel tijd het zal vergen. Hoe langer het duurt, hoe onrustiger de bijen worden en hoe groter het risico wordt dat ze zich agressief gaan gedragen.
  5. Gebruik altijd rook. Sommigen raden het af om de moer niet te verontrusten, maar bij het geven van rook gaat het er vooral om het volk rustig te houden. Stress en paniek bij de bijen, veroorzaakt dat ook bij de moer. Enige wolkjes rook zet de bijen instinctief aan om voedsel op te nemen. Het kalmeert ze en maakt ze op de koop toe minder steeklustig. Geef hen daarvoor altijd voldoende tijd. Blaas via de vliegopening of de bodemrooster wat rook in de kast, wacht een paar minuten en herhaal dat nog twee keer. Blaas na het openen van de kast ook nog wat rook boven de ramen. Je houdt de moer kalm door de bijen kalm te houden.
  6. Vermijd afkoeling van het broed. Ga slechts aan de slag bij goede weersomstandigheden en een omgevingstemperatuur boven de 21 graden. Ga nooit in een sterk volk de moer opzoeken op een tijdstip dat de bijen niet uitvliegen. Wanneer de haalbijen thuis zijn, is de reactie altijd heviger en vijandiger terwijl de moer ook moeilijker op te sporen is.
  7. Zorg er altijd voor dat alle benodigdheden zich binnen handbereik bevinden: hulpkastje, vangknijper, ramenstandaard, met voldoende water gevulde plantensproeier, goed werkend rooktoestel, eventueel een gereinigde moerrooster en een gereinigd dekglas …
  8. Bij gebruik van kasten met een tweedelige broedkamer doe je er goed aan om een week vooraf een moerrooster tussen de twee broedbakken te plaatsen om dan via de eileg te kunnen vaststellen in welk van beide bakken de moer vertoeft. Normaal zit ze in de bovenste broedbak.
  9. StrategieHoe ga je nu een ongemerkte moer opzoeken in een sterk bezette kast, waar alle bijengangen uitpuilen van de bijen? Ze in die omstandigheden lukraak tussen de bijen gaan zoeken door de broedkamer te doorbladeren en de ramen één voor één te controleren, is onbegonnen werk. Maar wat zijn de alternatieven?Je kunt, zoals ik enige maanden geleden nog in het maandblad las, inderdaad alle bijen van de ramen afstoten om de moer te vinden. Ze worden dan met rook door een moerrooster gejaagd of je laat ze zelf de kast inlopen via het met een rooster afgesloten vlieggat zodat de moer niet binnen geraakt en gevangen kan worden. Dit is echter een vrij ruwe aanpak die hoogstens te rechtvaardigen is op plaatsen waar dat geen problemen kan geven. De bijen zijn er alleszins niet mee opgezet en zullen niet alleen tijdens de werkzaamheden maar ook nog enige uren erna hun ongenoegen uiten aan iedereen die dan in hun buurt komt.

    Om een moer zonder rugschildje in een massa bijen te gaan opzoeken, helpt het enorm als je de haalbijen laat afvliegen. Indien de schikking van de kast zich daartoe leent, kan je met dat doel een tussenaflegger aanmaken. Dit gaat erg vlot wanneer het volk een dubbele broedkamer bezet of de moer opgesloten zit in een arrestbak tussen broedkamer en honingkamer.

    Of je kunt een vlieger maken. In dat geval moet je wel zeker zijn dat de op te sporen moer er niet in terecht komt. Je moet daarom de voor de vlieger gebruikte broedramen eerst bijenvrij maken en ze vervolgens boven een moerrooster terug met bijen laten bezetten. Het toepassen van dergelijke methodes is echter maar verantwoord wanneer ze passen in een bedrijfsmethode, zodat de kast nadien niet terug in de oorspronkelijke toestand moet gebracht worden. Je zult alleszins twee tot drie dagen moeten wachten alvorens het afvliegen voldoende effect zal hebben.

    Een andere mogelijkheid om de bijendruk enigszins te verlagen, bestaat erin de kast te verplaatsen en op de oorspronkelijke standplaats een vervangende kast te zetten waarnaar je de ramen overbrengt. De uithuizige haalbijen komen er automatisch in terecht wanneer ze terugkeren van hun vluchten, idem de bijen die afvliegen tijdens het opzoeken van de moer. Erg veel moet je er echter niet van verwachten. De bezetting van de ramen vermindert daardoor nooit spectaculair. Een pluspunt is wel dat de moer niet van de nog te onderzoeken ramen kan verlopen naar de ramen die al onderzocht werden

    Opzoeken in twee stappen

    In plaats echter van de ramen direct over te brengen naar een vervangende kast, werk je beter met een tussenstation. Je verplaatst de te onderzoeken kast en je vangt op de oorspronkelijke standplaats de haalbijen op in een reservekast of eventueel in de honingkamer. Je plaatst bijvoorbeeld een lege honingbak op een kastbodem, je legt er een moerrooster op om de darren tegen te houden en je zet daarop de honingbak.

    Op de dekplank van de honingbak plaats je een lege broedbak (dit is het tussenstation) waarnaar je de ramen één voor één overbrengt en ze gelijktijdig controleert op de aanwezigheid van de moer. Om er niet te veel tijd te laten overgaan – de ramen moeten immers nog terugkeren – is het een louter visuele controle zonder dat er groepjes bijen uit elkaar gedreven worden of bijen van de ramen geveegd of gestoten worden.

    Beide raathelften worden aandachtig met de ogen overlopen, waarbij je best iets meer aandacht besteedt aan de achterzijde van het raam dan aan de voorzijde. De kans is namelijk het grootst dat je ze daar aantreft. Wanneer je een raam uitneemt, komt altijd een zijde van het volgende raam in vol daglicht te hangen.

    Indien de moer zich op die zijde bevindt, zal ze altijd de neiging hebben om naar de achterzijde te lopen om er zich te gaan verbergen. Je kunt dit trouwens in de hand werken door nadat je het kantraam uitgenomen hebt, een wit paneel (op het formaat van een raam) op de vrijgekomen raampositie te hangen en dit op te schuiven naarmate de ramen verhuizen.

    Wanneer je op die wijze alle ramen gecontroleerd hebt en overgeplaatst naar het tussenstation zonder dat je de moer gevonden hebt, is het moment gekomen om de zaak iets grondiger aan te pakken. Om de slaagkans te verhogen, wordt nu elk raam gedeeltelijk afgeveegd in een bijenzeef alvorens je het terug in de oorspronkelijke broedkamer hangt.

    De zeef zet je bovenop deze broedkamer zodat de afgeveegde bijen de ramen terug kunnen gaan bezetten via de moerrooster van de zeef. Hoe je een bijenzeef maakt, leg ik verder uit. Het is hierbij allerminst de bedoeling dat het raam volledig bijenvrij gemaakt wordt. Het volstaat de bezetting van het raam zodanig te verlagen zodat de moer praktisch geen kans meer heeft om zich tussen de bijen te verbergen. Je vindt ze dan ofwel op het raam ofwel in de zeef.

    Zorg ervoor dat de ramen altijd in de oorspronkelijke volgorde en stand hangen. Werk met rustige en beheerste bewegingen. Hoe drukker je tewerk gaat, hoe onrustiger en agressiever de bijen zullen worden, en hoe schichtiger en paniekeriger de moer zich zal gedragen. Stoot daarom geen bijen van de ramen af, want dat werkt agressie in de hand.

    De kantramen zijn normaal voedselramen. Ze zijn doorgaans minder door bijen bezet en dus overzichtelijker. De kans is tevens klein dat de moer erop vertoeft. Een snelle blik volstaat meestal om zich daarvan te vergewissen.
    Wanneer je de moer op een raam aantreft, doe je er goed aan om ze onmiddellijk wat te besproeien met een plantenspuit en het raam apart te zetten.

    Met natte vleugels zal ze niet snel opvliegen, wat bij jonge moeren altijd een risico is. In de tijdspanne die bijvoorbeeld nodig is om de vangknijper te nemen, kan een jonge moer al weggevlogen zijn zonder dat je daar iets van gemerkt hebt, wat uiterst frustrerend is wanneer je ze nog maar net op het raam hebt zien lopen. Ik spreek hier uit ervaring. Neem dus voorzorgen. Ik hoor of lees soms ook dat ze zich al eens van de raat durft laten vallen (vluchtstrategie of verlamd door de schrik?), maar ik heb dit nog nooit vastgesteld.

    Tal van voordelen

    Het opzoeken van een moer via een tussenstation heeft tal van voordelen. Een deel van de bijen vliegt af door het verplaatsen van hun kast. Een ander deel blijft achter wanneer de ramen naar het tussenstation verhuizen. Van deze bijen heb je voor het opzoek en van de moer ook geen hinder wanneer de ramen naar die kast terugkeren. Alle uithuizige bijen komen tijdelijk terecht in de kast die op de oorspronkelijke standplaats gezet wordt.

    Voorts kan de moer niet van de nog te onderzoeken ramen verlopen naar de ramen die al gecontroleerd zijn. Dit alles kwam hierboven al ter sprake. Daarbij komt echter nog dat, door in twee fasen te werken, je de kans verdubbelt dat je de moer vindt. Met wat geluk tref je ze al aan tijdens het overbrengen van de ramen naar het tussenstation.

    Bij het vinden van een moer komt vrij dikwijls een dosis geluk kijken. Indien je elk raam onmiddellijk zou afvegen, bestaat die kans ook maar je riskeert dan dat je op dat ogenblik al ettelijke ramen bijenvrij gemaakt en gecontroleerd hebt, wat dan bijzonder sneu is. Al het voorgaande gezwoeg is dan compleet nutteloos geweest.

    Bijenzeef

    Vervaardig eerst een frame uit geschaafde pannenlatten, formaat 18 x 44 mm, op de lengte van een broedkamer en op de breedte van ongeveer 4 ramen (zie tekening). Neem bijvoorbeeld een buitenbreedte van 20 cm om wat ruimte te hebben in de zeef bij het afvegen van het raam. Op het frame komt een moerrooster. Het bovenstuk van de zeef kan je uit triplex maken op ongeveer de hoogte van een raam.

    Binnenin de zeef, circa 6 cm boven de moerrooster, worden twee ijzeren of houten steuntjes geplaatst over de volledige breedte. Hierop kan je de ramen laten rusten. Onder elke korte zijde van het frame zet je een latje zodat de lange zijden iets hoger komen dan de bovenrand van de broedkamer. Bij het verschuiven van de zeef kunnen er dan geen bijen gekneld geraken tussen zeef en kastwand.

    Tegen de zijkant van de zeef plaats je best een horizontaal triplex plaatje met drie of vier uitsparingen op de breedte van een raam. Door het raam zijwaarts in een uitsparing te schuiven, blijft het vanzelf rechtop staan. Deze zeef is daardoor ook bruikbaar als hulpbak tijdens andere werkzaamheden in de volken

  10. Tussenstation

    Als tussenstation kan je een gewone broedbak gebruiken waarin je in beide ruimtes achter de bledden een aluminium lat type 30 x 2 mm op haar kant plaatst. Je blokkeert de alu lat met een houten lat, dikte ongeveer 20 mm (zie foto). Wanneer je twee gaatjes in de metalen lat boort, kan je ze er met twee schroeven tegen vastzetten.

    Zorg ervoor dat de bledden niet in de weg van de schroefkoppen staan. Door aldus het steunpunt van de ramen ca 2 cm te verhogen, krijg je ruimte onder de ramen en kan de bak gewoon op een plat vlak geplaatst worden zonder dat er bijen onder de ramen gekneld kunnen geraken.

    Voorts kan je, dank zij de twee metalen latten, de ramen zeer gemakkelijk en snel in de broedbak zetten en terug uitnemen, ook met lederen handschoenen aan, wat niet mogelijk is wanneer de raamoortjes in een uitsparing van een bledde liggen. De broedbak wordt zo geplaatst dat je recht op de raat kijkt. Tijdens het controleren van een raam kan je de onderlat van het raam op één van de alu latten laten rusten. Dat is erg handig, vooral wanneer je met grote broedramen imkert.