Bron: Maandblad van de Vlaamse Imkersbond
Jaargang: 94
Jaar: 2008
Maand: januari
Auteurs: Ludo De Clerq

HONING OOGSTEN EN VERZORGEN

49 1_1
Honing: een zuiver natuurproduct Foto: Francis Joly

Oogsten

Gebruik zoveel mogelijk jonge raat voor de hoogsels. Oude raat geeft vliesjes af en niet altijd aangena­me smaakstoffen – propolis bvb. Honing uit jonge raat is lichter van kleur en wordt sneller zuiver bij het zeven en afschuimen. Oude raat bevat vaak veel stuifmeel. Dat geeft wazige honing en geeft problemen bij de opslag van de geslingerde ramen (véél gevoeliger voor wasmot). Jonge raat breekt dan weer vlugger bij het slingeren, maar dat is zeker bij een radiaal-slinger niet zo’n groot probleem. Oude raat geeft onbalans als er teveel stuifmeel in zit, en is daar­mee soms zelfs zo zwaar geladen dat ze breekt bij het droogslingeren.

In Duitsland en Frankrijk wordt in de imkerscholen geleerd enkel met maagdelijke raat te werken in de honingzolders; enerzijds omwille van kwaliteit en hygiëne, ander­zijds om besmetting van de honing met varroa-bestrijdingsmiddelen te vermijden. Sommige imkers wafelen om die reden ook zélf en gebruiken enkel pure ontzegelwas.

Wanneer uithalen?

Optimaal is vlak na een koude nacht, liefst enkele dagen na een drachtpauze.

Waarom? De bijen hebben heel wat werk te verzetten om de honing in te dikken. Stellen we dat een nec­tar wordt opgehaald met gemiddeld 30% suikers (en 70% vocht), dan is voor een oogst van 15 kg honing met 83% suikers (17% vocht) niet minder dan 41,5 kg nectar vereist. Het verschil (26,5 kg) moet door verdamping verwijderd worden. U begrijpt waarom bijen niet goed vliegen op nectar met minder dan 20% sui­kers. Een 20%-ige nectar vergt 62 kg (waarvan 47 kg te verdampen), en een 15%-ige vergt 83 kg: heeft 68 kg vocht teveel voor dezelfde oogst.

In de kast wordt droge buitenlucht aangezogen die wordt opgewarmd tot ± 35°C. Bij deze temperatuur kan de lucht bij 100% relatieve vochtigheid (RV) tot 39 g vocht inhouden per kubieke meter. Als we ervan uitgaan dat honing met 20% vocht in evenwicht is met lucht aan 63,5% RV (Martin 1958: Klaverhoning: 60% RV-18,3% vocht, 55% RV-16,8% vocht), dan houdt diezelfde m3 slechts 25 g vocht.

Heeft de buitenlucht die wordt aangezogen 25°C en 100% RV, dan bevat die reeds 25 g vocht! Dan kan de honing niet vol­doende ingedikt worden. Dit ver­klaart waarom er problemen optre­den bij aanhoudend warm en zwoel weer. Is het slechts 20°C bij 60% RV, dan bevat de aangezogen lucht 10,5 g vocht per m3. Eén m3 kan dan in de kast 14.5 g vocht opne­men. De 26,5 kg vocht (voor 15 kg honing) vergt dus 1.830 m3 koele droge lucht.

Stel dat we deze op één week tijd door een vliegspleet van 8 mm hoog en 35 cm breed moeten trek­ken, langs één kant naar binnen, langs de andere naar buiten, dan betekent dat dag en nacht een windsnelheid van 2,1 m/s = 7,6 km/u. Bovendien vergt de verdam­ping van het vocht de verbranding van 4 kg honing of 11 kg nectar met 30% aan suikers. Gelukkig wordt hiertoe afvalwarmte van de larven benut. Merk op dat in diezelfde periode de bijen voor zichzelf en hun larven waarschijnlijk ook zo’n 40 à 50 kg nectar verbruiken. Dat is ook nog eens tweemaal zoveel vocht dat vrijkomt, grotendeels binnenin de kast. Dus het waait al meer dan 20 km/u!

U begrijpt waarom het vroeger werd aangeraden de vliegspleet op de volledige breedte van de kast te nemen. En ook waarom in de zomer de vliegspleet vergroot werd met wiggen tussen bodem en broedbak. U begrijpt ook het enor­me voordeel van de varroa-bodem (40 keer meer verluchting).

Ikzelf heb een extra verluchtingsopening van 8mm x 200mm met vliegplank ingebouwd in de koninginnenroos­ter. De bijen maken hiervan goed gebruik. Als U in een probleem­streek zit, is het ook nuttig bij de plaatsing van de bijenhal ervoor te zorgen dat de opstelling zo droog mogelijk is, t.t.z. zorg voor afwa­tering (een gracht dichtbij is geen probleem, drassige grond wel, /, want deze heeft een groot verdam­pingsoppervlak en staat bloot aan de hete zonneschijn).

Breek ook indien mogelijk plaatse­lijk de verdamping van grondvocht (overdekte hal, roofing op de grond, schoffelen voor de kasten, of een deklaag met schors of zelfs beton om het opstijgend vocht tegen te houden).

Hoever moet honing verzegeld zijn?

Traditioneel zien we graag ramen die van lat tot lat verzegeld zijn. Vuistregels als minimaal 80% ver­zegeld doen de ronde. Nochtans heb ik zelf al lentehoning uit onverzegelde ramen geslingerd die slechts 14% vocht had. En ik ken imkers die uit volledig verzegelde ramen honing halen met 24% vocht en meer. Verzegeling heeft niets te maken met het vochtge­halte of de ‘rijpheid van de honing, maar enkel met de volheid van de cel! Ik ben gaandeweg weggegaan van de wolkenkrabber-methode met twee slingerperioden

(lente en zomer) naar een metho­de van: hoogsel(s) bijna vol (ver­zegeld of niet) – honing afnemen en nieuwe hoogsel(s) geven, één of twee naargelang de sterkte van het volk.

Het eerste voordeel is dat de bijen geen problemen hebben met de warmtehuishouding. Wolkenkrabbers vormen geen probleem bij warm weer, maar een koude periode maakt al snel dat de bijen een deel van de kast onbeheerd moeten achterlaten. Bij bvb koolzaadhoning is er risico dat de honing opstijft in de raat!

Tweede voordeel is dat men minder materiaal nodig heeft, hoogstens twee hoogsels per kast.

Derde voordeel is dat de honing niet langer dan nodig open en bloot in de cellen staat, waar hij de bloesemgeur kan verliezen maar ook vocht en allerlei nevensmaken kan opnemen – zoals was- of propolisgeur of de lijfgeur van de bijen. Mijn honing is er met deze methode fijner en aromatischer op geworden.

Vierde voordeel is dat de bijen voldoende ruimte hebben om de binnenkomende nectar te stapelen. Deze heeft driemaal het volume van de latere honing. Als men dus wacht tot alle hoog­sels van lat tot lat verzegeld zijn, verplicht men de bijen om het broednest te gebruiken als over-slagruimte. Voldoende ruimte geven, kan zwermen verminderen.

Vijfde voordeel is dat men meer verschillend smakende honing­soorten kan aanbieden. Zo heb ik sommige jaren een vlierbloesem-honing doordat ik de kasten leeg­haal wanneer de vlier begint te bloeien, en twee weken later, wan­neer de vlier bijna is uitgebloeid, opnieuw slinger. Werkelijk een unieke honing die ook nog een meerprijs haalt.

Zesde voordeel komt wellicht in de nabije toekomst tot zijn recht, als de gevreesde kleine kastkever eraan komt. Deze beestjes leggen eieren die na twee tot drie dagen uitkippen. Wekelijks honing afha­len zal dan misschien een manier zijn om nog genietbare honing te slingeren.

In 2007 werden alle volken zelfs negenmaal geslingerd! Ik stel niet vast dat de bijen steeklustiger worden door de frequente afname. Dit is voor de bijen duidelijk min­der hinderlijk dan frequente sto­ring in het broednest.

Hoe testen?

49 2-1
Refractometer Foto: Francis Joly

 

Als de ramen volledig verzegeld zijn, is er natuurlijk geen probleem (hoewel er geen garantie is dat die honing onder de zegels droog genoeg is). Als er echter veel open cellen zijn, moet men testen. Haal een raam uit naar de kant toe, veeg de bijen af, en houd het raam schuin tot horizontaal boven de kast. Zorg ervoor dat alles wat eruit kan druppelen in de kast valt, zo vermijd je roverij.

Druppelt er veel waterachtig vocht uit, dan kan men niet slingeren, want dit bevat 50-100% water. Proef eens van de druppels, het kan zelfs puur water zijn (tijdelijke opslag van drinkwater). Druppelt er weinig tot niets uit, herhaal dan met de andere kant. Blijft het positief, probeer dan eens of de honing eruit te schudden is met een klei­ne verticale schok.

Dretst de honing eruit, steek het raam dan terug en probeer ‘s anderendaags opnieuw. Vallen er maar een tien­tal druppels uit, dan zal er meestal geen probleem zijn om deze ~\ honing te slingeren. Controleer eventueel wat honing met een refractometer. Controleer nog wel elk raam bij het uithalen, en meet na het slingeren het vochtgehalte om bij te leren tegen de volgende oogst.

Zit men met een beetje veel drets bij het laatste uithalen van het jaar, dan kan men twee broedbak-ramen naast de kast op een plastic vel openleggen, en zoveel moge­lijk daarop uitschudden. Neem dan twee honingramen naast het broednest weg en steek de opvangramen in de plaats. Is er echt heel veel van die natte honing, houd dan die ramen apart, slinger ze en vervoeder die honing. Ook goed voor mede (deze natte honing is extra aromatisch) of gebruik in de keuken.

Hoe uithalen?

Nooit rook blazen op het wasge­deelte van de raat. Op het latten-werk, geen probleem. Eventuele teerdruppels (vooral bij blaasbalg­berokers) direct afvegen. Risico is gerookte honing.

Gebruik geen drijfmiddelen zoals boterzuuranhydride (ruikt op zich aangenaam, maar trekt in de was en hydrolyseert langzaam tot boterzuur, dat dan in de honing trekt, en een onaangename geur geeft van ranzige boter); ook geen benzaldehyde (geur van amande­lessence), noch nitrobenzeen (mirbaan-geist). Deze laatsten ruiken aangenamer, maar zijn niet-typisch voor honing. Uitblazen met een bladblazer gaat ook, mits men een kapruin aanheeft.

Bijendrijvers zijn geen probleem als de raten van lat tot lat verze­geld zijn, maar steek ze niet te vroeg (niet de avond tevoren bvb) om afkoeling te vermijden. Vooral lentehoning – zoals koolzaad – kan snel opstijven in de raat.

Om open honing te oogsten zijn bijendrijvers zeer bewerkelijk. Om zeker te zijn dat de bijen ‘s nachts de honing kunnen indikken, mag men de drijvers pas ‘s morgens steken. Maar om de bijen plaats te geven voor de verse nectar die die dag zal binnenkomen, moet er minstens één leeg hoogsel onder de bijendrijver gezet worden. Dat maakt drijvers wel minder aantrek­kelijk.

Slingeren

 

49 3-1
Honingslinger Foto: www.carl fritz.de

 De ramen zo warm mogelijk slingeren, teneinde de honing zo vloeibaar mogelijk te hebben. Dit spaart de slinger en de imker, en vergemakkelijkt het zeven en het klaren.

Zet de hoogsels bij het binnen­brengen op kranten of op een iso­latieplaat, maak gesloten stapels, en dek bovenaan af als je niet direct kunt slingeren. In dit stadi­um kun je eventueel door droge warme lucht tussen de raten te blazen nog overtollig water uit de honing halen, ± rato van 1% daling per dag (bron: Guth).

Zo mogelijk het slingerlokaal ver­warmen tot 25°C of meer (oplet­ten voor zweet in de honing).

Bij een tangentiaalslinger, eerst één kant lichtjes slingeren, zodat het grootste gewicht uit die kant is, dan keren en droogslingeren, opnieuw keren en droogslingeren. Bij de radiaalslinger, langzaam beginnen tot het grootste gewicht weg is.

Dit houdt ook een eventu­ele onbalans binnen de perken. Desnoods stoppen en de ramen herschikken voor goede balans. Tenslotte aan hoogste snelheid droogslingeren.

De radiaalslinger laat een klein beetje meer honing op de raat dan de tangentiaalslinger, maar het gaat om hoogstens een percent verschil. Naar mijn ondervinding helpt dit beetje honing trouwens tegen schimmelvorming op de raat. In de lente wordt een hoog­sel met raten nat van honing, veel sneller aangenomen dan een met droge raten.

Zuiveren van honing

 

49 3_2
Kegelzeef. Foto: www. carl fritz.de

 

Direct na het slingeren, zeven, hetzij door de traditionele inox dubbelzeef (te reinigen na elke 100 kg honing), hetzij door een nylon zeefdoek van 50 mesh (= 50 draden/duim, = ± 2 draden/ mm) Deze laatste laat zich verwerken tot een puntzak die men aan een ring op een driepoot hangt, of tot een lange kous die men aan een vultrechter hangt.

Een fijne nylon­kous werkt ook, maar die moet wel in haar bewegingsvrijheid beperkt worden. Voordeel van het nylonkous-systeem is de extra filteropper­vlakte, die vlot werken met grote­re hoeveelheden honing toelaat.


Rijpen

Na het slingeren moet de honing een tijd staan zonder roeren, liefst goed warm (best in het bad van Marie), zodat wasdeeltjes, stuifmeel en vliesjes bovendrijven. Als ze erin blijven, worden ze door de klant als vreemd en onaange­naam ervaren, ondanks het feit dat ze de smaak soms zelfs kunnen verheffen.

Opletten voor vreemde geuren zoals bvb in de patattenkelder. Zelfs in afgesloten plastic emmers kan een geur doordringen, als het maar lang genoeg duurt.

Minstens tweemaal afschuimen met minstens 24 uur tussentijd (au bain-marie: 24 u op 35°C, nacht laten afkoelen, afschuimen, terug 24 u op 35°C, nacht laten afkoe­len, afschuimen, klaar).

Afschuimsel scheidt ook weer. Als je veel hebt, kun je zo het volume ervan reduceren. Anders eventueel alles zelf opeten. De was die erin zit, fungeert als drager en verhoogt de smaakgewaarwording. Afschuimsel verdunnen om te vervoederen is uit den boze. Het is zeer rijk aan gisten en schiet onmiddellijk in gang als men verdunt.

Granuleren

Alle honing granuleert, alleen duurt het soms lang.

Zonder roeren wordt de hele potin­houd één blok, of scheidt zich de honing in een grof wit neerslag, en een donkere bovenlaag. Het eerste is onaangenaam, want hard en onverwerkbaar. Het tweede is gevaarlijk, want de bovenlaag is rijk aan vocht, en brengt gistings­gevaar.

Doelgericht roeren geeft een fijne gelijkmatige korrel, die na het afvullen aaneengroeit tot een netwerkstructuur doorheen de pot. De vloeibare fase zit dan tussen de korrels gevangen, en wordt zo beschermd tegen gisting. De ideale granuleringstemperatuur is +14°C. Bij lagere temperatuur is de honing te stroperig, wat granu­leren vertraagt. Bij hogere tempe­ratuur is de drijvende kracht tot granuleren kleiner.

Enten

De enige voor de gewone imker praktisch haalbare manier om het granuleringsproces onder controle te krijgen, is enten. Entstof is een fijnkorrelige honing van een vorige oogst (ideaal is koolzaadhoning), dan wel een fijngemalen honing.

Men kan ten eerste klassiek enten, bvb 10 kg koolzaadhoning bij 100 kg vers geslingerde en gezuiverde honing, mengen tot die dik wordt na enkele dagen, dan afvullen. Probleem hierbij is dat men de entstof ordentelijk uit de emmer moet krijgen zonder de fijne kor­rels te smelten, maar ook zonder dat er grotere klompen overblij­ven.

Praktisch betekent dit dat men eerst de entstof in het bad van Marie zacht maakt (niet smel­ten!), en als eerste in de roerketel doet. Roer dit goed tot een gladde massa, en zorg ervoor dat er geen zichtbare of voelbare brokken overblijven. Roer liever wat extra, want elke korrel of brok groeit elf­maal in gewicht, of 2,2 maal in doormeter. Zonder machine gebeurt dit in het zweet uws aan­schijns! Bijkomend probleem is dat de smaak van de honing verandert door de in verhouding grote hoeveelheid entstof. Niet dat kool­zaadhoning slecht is, maar de smaak wijkt toch sterk af van bvb een zomerhoning. Ik verkies dan ook de alternatieve, zeg maar de industriële methode.

Bereiding entstof

Neem van het vorige jaar 0,5 kg honing met vergelijkbare smaak en liefst niet te grove korrel. Mix deze honing zo fijn als mogelijk, en dan nog wat fijner. Deze entstof zal tot een factor duizend groeien in gewicht, dus een factor tien in korrelgrootte! Elk overblijvend kor­reltje wordt later merkbaar! Omdat het hier slechts een kleine hoe­veelheid betreft, kunnen we de perfectie nastreven.

De entstof moet een gelijkmatige witte kleur hebben. Wanneer we deze hoeveel­heid entstof (0,5 kg) ineens in de bvb 100 kg vloeibare honing bren­gen, bezorgen we onszelf een aan­tal problemen.

Eerste probleem is dat er 100 kg van een zeer viskeu­ze (=stroperige) massa zeer intens moet gemengd worden: begin maar!

Ten tweede is de entstof een zeer viskeuze pasta tegenover de minder viskeuze honing, en deze combinatie is heel moeilijk homo­geen te mengen. Bovendien is het gevaar reëel dat de fijne korreltjes gewoon oplossen in de massa, zeker als de temperatuur nog niet laag genoeg is. En dan nog is de afstand tussen twee korreltjes relatief groot, zodat naast het groeien van de entstof ook nog spontane kiemvorming optreedt, met waarschijnlijk een gedeelte grove korrels tot gevolg.

De korrel­tjes zijn ook niet talrijk genoeg om mekaar te steunen, en zullen uitzakken tenzij men meerdere keren per dag roert. Het is dan ook veel beter deze entstof geleidelijk in volume op te bouwen. Dat gaat als volgt: de roerketel wordt schuin gezet en de entstof wordt erin gebracht met tweemaal zijn gewicht aan vloeibare honing (+1 kg = samen 1,5 kg). Meng dit gron­dig tot geen enkel kleurverschil meer zichtbaar is. Dit is menselijk omdat de hoeveelheid klein is.

Eventueel kan men de eerste keer nog eens de mixer gebruiken. Laat dit mengsel goed opstijven, min­stens 24 uur, met dagelijks roeren indien langer.

Roer dit mengsel goed los, en voeg opnieuw tweemaal het gewicht aan vloeibare honing toe (+2×1,5 = 3 kg = samen 4,5 kg). Meng dit grondig tot geen enkel kleurver­schil meer zichtbaar is. Laat dit mengsel goed opstijven, minstens 24 uur, met dagelijks roeren indien langer.

Roer dit mengsel goed los, en voeg opnieuw tweemaal het gewicht aan vloeibare honing toe (+2×4,5 = 9 kg = samen 13,5 kg) Meng dit grondig tot geen enkel kleurver­schil meer zichtbaar is. Laat dit mengsel goed opstijven, minstens 24 uur, met dagelijks roeren indien langer.

Roer dit mengsel goed los en voeg opnieuw tweemaal het gewicht aan vloeibare honing toe (+2×13,5 = 27 kg = samen 40 kg) Meng dit grondig tot geen enkel kleurver­schil meer zichtbaar is.

Laat dit mengsel goed opstijven, minstens 24 uur, met dagelijks roeren indien Langer.

Roer opnieuw goed los, en voeg weer tweemaal het gewicht aan vloeibare honing toe (+2×40 = 80 kg = samen 120 kg). Meng grondig tot geen enkel kleurverschil meer zichtbaar is.

Een roerketel van 100 1 is nu vol. Voor een grotere roerketel kan men dit proces nog één of twee keer herhalen

Laat dit mengsel goed opstijven, ditmaal drie ± vier dagen, met dagelijks roeren. De tijdsduur die men hier laat, verschilt van honing tot honing, van de temperatuur, en ook van de gewenste hard­heidsgraad. Hoe langer men blijft roeren, hoe meer glucose zich op de korrels afzet, en hoe minder ‘restglucose’ er in het vloeibare deel blijft. Het is deze ‘restglucose’ die na het afvullen ervoor zorgt dat de korrels aaneenplakken. Laat men veel restglucose, dan stijft de honing hard op. Dit is voor iedere honing verschillend, en vraagt wat ondervinding!

Ikzelf werk met een roerketel van zo’n 27 kg. Ik stop natuurlijk met opbouwen wanneer die vol is. Ik blijf drie, vier dagen roeren tot ik aan de dikte van de massa voel dat het tijd wordt om af te vullen en vul dan de roerke­tel voor 2/3 af in potten. De ketel vul ik daarna weer op met 2/3 vloeibare honing (desnoods opnieuw korrelvrij gemaakt in het bad van Marie), Weer inroeren tot er geen kleurverschillen meer zijn. Ik blijf opnieuw drie, vier dagen roeren tot ik aan de dikte van de massa voel dat het tijd wordt om af te vullen.

De cyclus herhaalt zich tot alle vloeibare honing is verwerkt. Dan pas mag de ketel helemaal leegge­maakt worden. De eerste potten zijn een flinke week na het begin van het enten gevuld, en enkele dagen later is de inhoud stijf. Dit gaat dus echt snel, en het laat bovendien toe met zeer weinig entstof te werken, zodat, zelfs indien we een niét-typische honing als entstof gebruiken (bvb koolzaad in zomerhoning), er toch geen grote smaakbeïnvloeding zal zijn.

Roeren

 

49 5_1
Honingroerder Foto: www.carl fritz.de

 

Roeren brengt drie fenomenen mee.
Een eerste is het omzetten van de massa. Deeltjes van links onder en rechts boven krijgen de gelegen­heid zich te mengen. Dit vraagt een intense verplaatsing van de honingmassa. Dit is niet alléénza­ligmakend, want naast grove men­ging moet er ook nog fijne men­ging optreden. Dat vraagt diffusie en dat vraagt tijd. Hoe fijner men mengt, hoe korter deze diffusie-tijd, maar door de hoge viscositeit van de honing wordt typisch gere­kend met halve dagen. Het heeft geen zin zich om het uur in het zweet te roeren, want dan heeft de diffusie haar werk nog niet gedaan.

Een tweede fenomeen is het her­verdelen van de granulatiekiemen. Dit is vooral belangrijk als men niet ent zoals hierboven beschre­ven. De granulatiekiemen ontstaan dan op de wanden en de bodem van het vat (de ‘koudste plaat­sen). De hoge warmteoverdracht stimuleert er de kiemgroei, zodat er zeer grote, lees grove, korrel kan ontstaan. Ook de wand zelf kan ruw zijn, en als kiem optreden.

Dit versterkt nog dit effect. Het is dan ook noodzakelijk bij het roeren de wanden grondig af te schrapen. Niet om het vat te verslijten, maar om de laag ‘grovere’ korrels die zich wil vormen tijdig af te schra­pen en te vervoeren naar de massa van de honing. De kiemen op de wand zijn dan verkleind en kunnen weer gaan groeien tot de volgende roerbeurt. Zo wordt vermeden dat de grove korrel tot buitensporige afmetingen kan groeien, en ont­staat er een natuurlijk opstijven. In de praktijk kan dit helaas weken en maanden duren, en daardoor durft men wel eens ‘vergeten’ te roeren en heeft men al snel een grove korrel. Enten is duidelijk beter.

Een derde fenomeen kan praktisch niet optreden als men met de hand roert. Met mechanische roerders kan het echter gebeuren dat na het bijna voleindigen van het granule­ren nog vérder wordt geroerd. De honing bestaat dan typisch uit zo’n 15% vaste korrels, met daar­tussenin een vloeibare massa die zodanig arm is aan ‘restglucose’ dat geen verdere korrelgroei moge­lijk is.

Wordt zo’n honing afgevuld, dan is er niets om de korrels aan elkaar te plakken, en in plaats van een stevig netwerk heeft men een blijvend pasteus resultaat. Dergelijke honing wordt eventueel in tubes aan de man gebracht (gegeerd bij scouts), hij wordt nooit hard in de tube (tot ze eens te warm gelegen heeft natuurlijk). In een grote glazen pot is het ver­haal echter minder leuk. De korrels bezinken na enkele maanden tot een witte onderlaag. En de donke­re bovenlaag riskeert te gisten!

Afvullen

Natuurlijk gebruiken we de standaard glazen bokalen. Deze moeten zuiver, geurvrij en droog zijn. Best met kokend water naspoelen en laten uitlekken.

Opletten met afdrogen. Veel hand­doeken geven pluisjes af. De afwasmachine is eigenlijk ideaal, daar komen de potten mooi droog uit. Potten zo mogelijk vullen terwijl ze nog warm zijn. Dit doet de honingpasta extra goed uit­vloeien en verbetert de hechting aan de wand. Dat zou de ijsbloem-vorming verminderen.

Ideaal tegen ijsbloem, is de honing in de roerketel volledig te laten opstijven, en die dan 24 uur voor het afvullen in een warme kamer op 35°C te plaatsen. Vlak voor het afvullen snel en kort los­roeren en inpotten. Direct na het afvullen in een ruimte rond de 14°C zetten om finaal op te stij­ven.

Gevulde potten mooi horizon­taal zetten (bvb een dikke multi­plexplaat onderaan in een kast leggen en mooi waterpas uitlij­nen), en het deksel op de pot leg­gen zodat er geen stof invalt. Na het vullen eventuele luchtbellen wegstrijken met de rugkant van een lepel, en de pot goed sluiten. Het is aan te bevelen de deksels lichtjes in te drukken bij het sluiten, zodat u later ziet of de pot goed gesloten was (het deksel moet een beetje hol blijven staan). Potten niet overvullen, zodat de honing niet tegen het deksel komt bij het sluiten. Ook de potten niet vervoeren vooraleer de honing volledig stijf is.

Bewaren

Korrels vergroten met de jaren. Dit komt doordat de korrels niet statisch naast de vloeistof kunnen bestaan, maar wel in evenwicht ermee. Er lossen voortdurend suikerdeeltjes op en er worden er voortdurend weer afgezet. Vooral aan scherpe kanten lossen er naar verhouding meer óp dan er neerslaan. Op vlakke gedeelten slaan er meer néér dan er oplossen. Enerzijds worden scherpe korrels stilaan rond, en anderzijds lossen kleine korrels, die relatief meer scherpe kanten hebben, stilaan op, en wordt hun materiaal afgezet op de grotere korrels, die verder groeien. Bij 20°C is er na een jaar reeds een merkbare vergroving.

Als de honing echter voldoende fijn was in ‘t begin kan men hem zonder klachten meerdere jaren bewaren. De bewaartemperatuur ligt best boven 10°C om ijsbloemvorming of een witte bovenlaag op de honing te vermijden. Vooral tem­peratuurschokken zijn nadelig. De ideale bewaartemperatuur is +/- tussen 10 en 15°C. Waarschuw uw klant tegen blootstelling van honing aan de zon, zeker in de auto (haalt makkelijk 80°C in de zomer) en in de keukenkast. De honing wordt er weer vloeibaar door, en kan gaan scheiden en/of gisten. Honing ontwatert lang­zaam met vorming van HMF (hydroxymethylfurfural).

Twee jaar bewaren beneden 15°C is geen probleem, hoewel men na analyse zo’n honing reeds afkeurt voor HMF. Honing moet al heel oud of hevig verhit zijn voor er van een gezond­heidsprobleem sprake kan zijn.

Impact van versneld afnemen van honing

Zie grafiek van de honingop­brengst (gemiddelde van vier vol­ken), uitgedrukt in procent van de oogst van 2000, met tussen haak­jes het aantal volken.

In 2000 – dat ik toen als een nor­maal jaar beschouwde (ik begon ook pas na te denken over deze zaken) – werd er reeds vijf keer geslingerd, in 2007 negen keer. Gegevens van 2002 ontbreken. Het startpunt aan de basislijn is het plaatsen van de hoogsels en varieert tussen 11 maart en 22 maart (30 maart in 2006 wegens zwakke volken). De oogst eindigt op 23 juli tot 12 augustus. Tussen het plaatsen van het eerste hoogcel en het slingeren van de laatste oogst zijn er slechts 140 à 150 dagen (en in 2007 zelfs maar 128 dagen). Het echte oogstsei­zoen is dus slechts een 35% van het jaar.

2005 hinkt wat achterop door twee zwak presterende volken. 2006 is laat op gang gekomen, en is door sterke varroa-aantasting uitgedraaid op een rampjaar, terwijl andere imkers uit de buurt spraken van normale tot goede oogsten. In oktober is een van de kasten op een week tijd gesneuveld door een aandoening met de symptomen van Black Bee Paralysis Virus. Een extra Perizin-behandeling toonde bij de vier andere kasten weer zeer veel varroa (ondanks Apivar­bestrijding eind juli). De goede resultaten van 2007 zijn o.m. aan een sterker doorgedreven varroa bestrijding te danken.

 

49 6_1

49 7_1