Bron: Maandblad van de vlaamse Imkersbond
Jaargang: 90
Jaar: 2004
Maand: september
Auteurs: Roger De Crook

VERENIGEN VAN BIJENVOLKEN 

Voorzichtigheid geboden

Bijen zijn en blijven ‘wilde’ dieren. Door de invoer van griezels, zoals varroa en straks de kleine kast­kever, en de verloedering van de natuur, zullen we ze meer dan ooit moeten begeleiden om er nog enige opbrengst aan honing aan over te houden. Om dat doel te bereiken, moeten we over sterke volken beschikken. Het verenigen van gezonde bijenvolken, waarbij we de beste konin­gin behouden, is dan vaak dé methode daartoe.

De techniek om bijen te verenigen staat wel in boeken beschreven, maar de bijen lezen die niet en het druist overigens in tegen hun natuur. We zullen dus trucjes moe­ten uithalen om hen onze wil op te dringen en daarbij een slagveld te vermijden, waarop de bijen bij bosjes roemloos ten onder gaan. Elk bijenvolk heeft zij n eigen nest­geur en dat is dé reden waarom het verenigen niet zomaar zonder slag of stoot gaat. Die geur is een factor waarop we zullen inspelen.

Een tweede factor om rekening mee te houden, is het gedrag van de bijen. De kastwachten scheiden rovers en bedelaars feilloos van elkaar. En als die bedelaars een kleine reserve aan honing in de maag overhouden, worden ze nog beter aanvaard.

De derde factor tenslotte is het seizoen tijdens hetwelk we de vol­ken verenigen. Dat gaat moeite­loos in de prille lente. Er zijn dan immers nog geen geslachtsrijpe darren en de bron van het winter­voer, kristal- of invertsuiker, is bij alle volken dezelfde. Bovendien lijkt het koninginnenferomoon, uiteraard verschillend voor elk volk, op dat ogenblik geen enkele rol te spelen.

Doel en methoden

Het bijenjaar start bij het inwinte­ren van de volken. Dan heb ik mijn selectie al gemaakt: zwakke volken zijn opgeruimd. Een aantal reser­vevolkjes met een jonge, geteste koningin is op een romp opge­kweekt. Om ze op wintersterkte te brengen, versterk ik laat gekweek­te volkjes met een vitale, jonge koningin, met broed van een volk dat ik voor dit doel opoffer.

Als we verenigen met een krant, nemen we best een nieuwe

Uiteraard hebben we de volken tijdig en doeltreffend behandeld tegen de varroa, zodat dit element geen negatieve rol speelt bij het door de winter loodsen van onze volken.

Ik winter normaal twaalf tot veer­tien volken in en breng dat aantal in de lente terug tot acht of negen. Dat heeft te maken met de bijen­weide hier die met dat aantal nog een aanzienlijk overschot geeft.

De laatste twee jaar kwamen mijn productievolken zodanig sterk uit de winter dat het verenigen van een productie- met een reservevolk onnodig was. Tenminste, als ik wilde vermijden om aan het einde van april al zwermen te moeten vangen. Erg was dat niet, onze beginnende imkers uit de cursus vaarden wel met dat teveel aan reservevolkjes.

Vroege lente

Bij de aanvang van de lentedracht zijn sterke volken nodig om een goede honingoogst in te schuren. Als ik die niet heb, is het begin van de kersenbloei het teken om te handelen.

Mijn volken moeten dan over twaalf tot veertien ramen broed en een vitale koningin beschikken. Volgende ingrepen kunnen daarom nodig zijn:

  • productievolken versterken met uitlopend broed uit de reserve­volken. Tot half april kunnen broed en de opzittende bijen zonder problemen van het reserve- naar het productievolk overgehangen worden. De reservevolken worden daarbij soms als het ware ‘afgemolken’, maar zijn nadien toch in staat om tot mooie volken door te groeien.
  • de koningin van het productie­volk vervangen. Na het afvangen van de oude koningin, ga ik tewerk zoals hiervoor beschreven. Ik omring de nieuwe koningin met minstens twee ramen ‘eigen’ broed en bijen zodat er geen direct contact is met de bijen van het productievolk.
  • productievolk versterken met een heel reservevolk, inclusief de koningin. Ik verdeel het broed van beide koninginnen over de twee broedbakken. In de onderste bak komt overwegend gesloten broed, in de bovenste het open broed, al dan niet omgeven door wintervoer. De ramen met alleen voer verwijder ik, evenals de lege, oude of beschimmelde ramen die ik vervang door opgewerkte honingramen of waswafels.

We kunnen besluiten dat het vere­nigen van broed en bijen en het vervangen van een koningin in het voorjaar tot half april zonder problemen kunnen verlopen. We moeten alleszins geen speciale maatregelen treffen. Mogelijk zijn de gelijke geur van het wintervoer en het ontbreken van geslachtrijpe darren de factoren die het verenigen zonder slag of stoot mogelijk maken.

Late lente, zomer en vroeg najaar

Eens er geslachtrijpe darren zijn en er geen invloed meer is van het wintervoer, lukt het verenigen van volken niet zo gemakkelijk meer. De vraag is natuurlijk of volken in deze periode nog moeten verenigd worden.

Afgezwermde volken zonder een nieuwe, leggende koningin of met een ‘F-16’-moer die geen zomeropbrengst meer kunnen geven, doeken we beter op.

Het verwijderen van een moer met slechte kwaliteiten is zon­der meer een vorm van selectie. Door de bijen van die volken te verenigen met een productie­volk, wordt dat laatste versterkt, waardoor we een betere zomer­oogst mogen verhopen.

Als verenigingmethode kunnen we kiezen uit het:

  • verenigen met een krant,
  • verenigen met geurstoffen of
  • afslaan van de bijen vóór het vlieggat.

We starten met het afvangen van de oude koningin, als die aanwezig is. Staat op het ontvangende volk een honingzolder, dan plaatsen we die opzij en leggen een nieuwe krant op de broedbak, daar boven­op komt het te verenigen volk dat we ook afdekken met een krant en op die krant komt de honingzolder. We doorprikken de kranten op enkele plaatsen,  zodat het aanvre­ten beter verloopt.

Een ‘nieuwe’ krant is nodig om de geuren van de drukinkt te laten heersen over de kastgeur. Als we geurstoffen gebruiken zoals tijm- of anijsessence, dan hebben we de keuze tussen het:

  • raam na raam benevelen van beide volken. Aan het  sproeiwa­ter worden een vijftiental drup­pels geurstof toegevoegd.
  • aanbrengen op de ramen, gedu­rende enkele minuten, van vloei pa pier of watten waarop een tiental druppels van de geurstof is aangebracht, even­tueel verdund met 30%-alcohol.

Veilig invoeren van een jonge leggende koningin

Willen we jaarlijks een aantal oude koninginnen vervangen door jonge vitale exemplaren die we met veel zorg hebben opge­kweekt, dan zou het  zonde zijn om die te laten verloren gaan door een verkeerde invoerwijze. Persoonlijk opteer ik ervoor om de teelt al begin mei te starten. Zodoende beschik ik tegen eind mei, begin juni over bevruchte koninginnen. Het voordeel van deze werkwijze is dat ik vanaf dan geen zwermcontrole meer moet uitvoeren. Als de in te voeren moer op een drie-ramer zit, dan kan de wissel via directe vereniging gebeuren, zoals hiervoor beschreven.

Zit ze integendeel op een ERK-­kastje, dan is het veiliger om ze eerst aan een kleine aflegger toe te vertrouwen. Hoe gaan we hier­bij te werk? We maken een broed­aflegger met een raam broed in alle stadia, een uitgebouwd raam en een voedselraam. Een raam afkomstig uit het winteroverschot is hiervoor bijzonder geschikt. De ramen die we wegnemen uit het volk, vervangen we door vulblok­ken. Tevens zorgen we ervoor dat de oude koningin niet in de broedaflegger terecht komt. De drie-ramige broedaflegger kunnen we centraal in een grote romp hangen. We plaatsen deze op een open separator boven op het volk en zorgen voor een kleine vlieg­opening.

Verleden en toekomst, nog even gescheiden.

Hebben we het ERK-kastje en de bijen niet meer nodig, dan kun­nen we het glas langs een kant vervangen door een krant en het naast de ramen in de vrije ruim­te van de grote romp zetten. Horizontaal kunnen we het ook kwijt: we leggen het boven op de opening van de dekplank. In beide gevallen gaan noch broed, noch bijen verloren.

Moet het ERK-volkje integendeel nog dienen om er een koningin in te laten bevruchten, dan wachten we nog zeven dagen na het invoeren van de jonge koningin. We breken dan de red­cellen en plaatsen de onbe­vruchte koningin in het volkje, beschermd door een invoerkooi­tje met suikerstop. We kunnen ook een kunstdop gebruiken, gemaakt uit was. De jonge, onbevruchte koningin beleeft dan als het ware een wedergeboorte.

In beide gevallen wachten we twee tot drie weken vooraleer de broedaflegger na te zien. Na deze periode zal het eerste broed van de jonge koningin gesloten zijn. We kunnen de aflegger nu aan het volk terug­geven, na het wegvangen van de oude koningin. Het volstaat de ramen te wisselen met de vul­blokken. Daar de bijen van dat volk afkomstig zijn en ze via de separator dezelfde geur behiel­den, hoeven noch krant, noch geurstoffen te worden gebruikt.

Kunstdop om een koningin in te voeren, nog weinig in gebruik, maar toch heel veilig.

Het op sterkte brengen vóór het inwinteren

In mijn bijdrage ‘Inwinteren van bijenvolken’, in het jongste julinummer van ons maandblad, pleitte ik ervoor om enkel sterke volken en een paar reserve­volken in te winteren. Ook voor dat doel kan verenigen dé oplos­sing zijn. Het eenvoudigste is om hier de krantenmethode te gebruiken.

Samen met het versterken, kun­nen we een koninginnenwissel doorvoeren.  Bij het herschikken verwijderen we de oude, lege raten of de raten met veel darrencellen. Indien nodig maken we hierbij gebruik van vulblokken.

Wat met probleemvolken

Een darrenbroedig volk of een volk met leggende werksters moeten we niet absoluut trachten te redden door het invoeren van een al dan niet aan de leg zijnde koningin. Die zal dat trouwens meestal niet overleven. De bijen hebben boven­dien al een flinke ouderdom en kunnen dus enkel nog dienen als vliegbijen, maar dan ook is de voorwaarde dat ze gezond zijn. In voorkomend geval wordt het volk opgedoekt waarna de bodem, ramen en rompen worden opge­kuist en ontsmet. Is het volk toch nog gezond en voldoende sterk om het te redden, dan zijn er volgende mogelijk­heden:

Darrenbroedig volk

We verenigen dergelijk volk via de kranten methode na de dar­renbroedige koningin te hebben verwijderd. De ramen zijn meestal zodanig verminkt dat we die best niet meer hergebrui­ken. De darren van dergelijk volk kunnen we missen.

We gaan dan als volgt te werk. We sluiten de vliegopening en zetten het probleemvolk wat verderop. We stoten de kast enkele keren tegen de grond, zodat de bijen zich volzuigen met honing en openen vervol­gens de vliegopening. De vlieg­bijen vliegen af en zullen zich binnenbedelen bij de buurvol­ken, bij wie ze met een volle maag niet veel tegenwerking zullen ervaren. In de kasten resten nu nog enkel wat jonge bijen en de koningin. Deze laatste is nu gemakkelijk op te sporen en te verwijderen. De bijen die in de kast overblijven, kloppen we vóór de vliegope­ning van één of meerdere buur­volken af, waar ze met een volle maag ook goed aanvaard wor­den.

Vinden we de koningin niet, dan plaatsen we een moerrooster vóór de vliegopening van de buurvolken, vooraleer de bijen en de koningin ervoor af te kop­pen. Later vinden we de konin­gin vóór een van de moer­roosters terug.

Volk met leggende werksters

Bij dergelijke volken is er geen koningin meer. De ramen zijn verminkt en kunnen beter naar de wassmelter. We gaan te werk zoals hierboven beschreven, maar zullen de bijen niet vóór de vliegopening van een buur volk afkloppen maar op min­stens twintig tot dertig meter van hun standplaats verwijderd. De leggende werksters blijven daar achter, soms nog vergezeld van een bolletje bijen, die hun ‘malle’ koningin niet willen ver­laten. Ze sterven daar een roem­loze dood.

Tot besluit wil ik erop wijzen dat het beter is probleemvolken op te doeken dan ze trachten te redden. Ze bezorgen ons alleen maar over­werk. Bovendien lukt de redding­operatie maar zelden. Dan is  het  zonde van het werk en van het ver­lies van een met veel zorg opge­kweekte jonge koningin.