Bron: Maandblad van de Vlaamse Imkersbond
Jaargang: 95
Jaar: 2009
Maand: juli
Auteurs: Alois Schotanus

EERST WATER, AL DE REST KOMT LATER

Van vitaal belang

Net zoals alle andere levende wezens, heeft een bijenkolonie water nodig om te overleven.

Daarbij staat de waterbehoefte in direct verband met het waterverlies, dat sterk kan variëren al naar gelang de omstandigheden.
Zoals alle insecten met een relatief groot lichaamsoppervlak en een vloeibare ontlasting, moeten bijen veel en regelmatig drinken.

 Bovendien bestaat 75% van het dierlijk lichaamsweefsel uit water. De wateroplossingen in het bijenlichaam zorgen ervoor dat de noodzakelijke biologische processen kunnen functioneren en dat het organisch materiaal en de zouten opgelost worden. Water staat dus onrechtstreeks in voor het transport van de voedingsstoffen – in opgeloste toestand – naar alle delen van het lichaam.

Het water wordt gedeeltelijk vastgehouden in het celplasma, maar het helpt ook bij het verteringsproces en bij het verwijderen van de afvalstoffen. Het is de grootste component van het bloed en als dusdanig vult het alle lichaamsholtes en nissen in het bijenlichaam.

Water in de bijenvoeding

Imkers zouden de waterbehoefte — die erg groot kan zijn — nooit over het hoofd mogen zien.

Vooral in de lente, wanneer de voedsterbijen grote hoeveelheden bijenmelk moeten afgescheiden, is een permanente beschikking over water van levensbelang.

Hoe groter de hoeveelheid broed dat moet gevoed worden, des te groter is ook de waterbehoefte, omdat het voedsel voor de larven tot 66% water kan bevatten. De waterbehoefte neemt nog toe onder bepaalde omstandigheden. Dat is o.m. het geval bij een hoge buitentemperatuur, bij verlaging van de luchtvochtigheid, bij een verhoging van de koolstofdioxide in de lucht.

De waterhoeveelheid in een bijen­lichaam is veranderlijk en vermindert naarmate de bij ouder wordt. Larven, poppen en voedsterbijen hebben de grootste waterbehoefte. Bijen gebruiken water om honing te verdunnen en om gekristalliseerde honing of suiker op te lossen.

Honingbijen verkiezen namelijk sucrose-oplossingn van 30 à 50%. Dikke, gegranuleerde (= vaste) honing of droge suiker die aan de bijen gevoederd wordt, moeten zij eerst vloeibaar maken, vooraleer ze het als voedsel kunnen gebruiken. Honing die de voedsterbijen aan de larven te eten geven, moet eveneens vooraf verdund worden.

De meeste honingsoorten kristalli­seren in de winter; daarbij is het de glucose- en niet de fructosefractie die het eerst granuleert.

Deze harde suikergranules moeten bevochtigd worden om te kunnen oplossen, vooraleer de bijen ze kunnen consumeren. Daartoe moet dus water bijgehaald worden. Het is niet ongewoon om in de lente op de raten ontzegelde honingcellen aan te treffen die nog witte suikerkristallen bevatten.

Ook op de luiers onder het bodemgaas kan men ze aantreffen. De bijen hebben het oplosbare fructosegedeelte tijdens de winterzit verbruikt. De witte glucosekristallen zijn in de cellen achtergebleven of buitengewerkt om tegemoet te komen aan de eerste uitbreiding van het broednest. Wanneer dan de aanvoer van water achterwege blijft, door bijv. een te lage buitentemperatuur, kan het volk verhongeren boven op zijn gekristalliseerde glucosevoorraden.

Temperatuur en vochtigheid

Bijen verzamelen extra water om de juiste temperatuur in het nest te handhaven tijdens heet weer.

Hoe hoger de temperatuur, des te groter de behoefte aan water. Dat is echter niet voorradig in de kasten de bijen moeten het dus ophalen bij de dichtstbijzijnde bron. Bijen koelen hun nest door druppels water in de cellen op te hangen en vervolgens de verdamping op te voeren door te waaieren met hun vleugels. Verder bevorderen zij het koelingsproces door het water in de nectar te verdampen langs hun tong.

Bijen gebruiken ook water om de juiste vochtigheidsgraad in het broednest te handhaven, om het uitdrogen van de eitjes en de larven te voorkomen. De optimale vochtigheidsgraad voor een normale broedontwikkeling, ligt tussen 90 en 95 %. Er is een significante vermindering van het aantal normale larven die uit het eitje komen, wanneer de eitjes in de broedstoof geplaatst worden bij een vochtigheidsgraad van 100% of 80%.

Bij een relatieve vochtigheid van 50%, kipt slechts 29% van de eitjes tot normale larven; bij een vochtigheidsgraad van minder dan 50 % lopen er geen eitjes meer uit

Het waterverbruik van een kolonie varieert al naar gelang de omvang van het volk, het seizoen, en de standplaats. Tijdens de broedperiode heeft een doorsnee kolonie minimum 200 gram water nodig per dag. De hoeveelheid water die in een jaar wordt binnengebracht, onaf gezien van het water dat in de aangevoerde nectar aanwezig is, mag geschat worden op ca. 20 kg.

Bijenhouders zouden aan de bijenstand voor water moeten zorgen, wanneer het niet in de onmiddellijke nabijheid voorhanden is. Dit vermindert niet alleen de afstand die de bijen moeten afleggen om water op te halen, maar daardoor kan men voorkomen dat de bijen het gaan halen op plaatsen waar ze niet gewenst worden, zoals zwembaden of tuinvijvers van de buren.

Verzamelgedrag

Bij droog weer en hoge temperaturen worden de waterdruppels afgezet op de buitenranden van de raten, in de kleine, op cellen gelijkende putjes in oude was en propolis. De bijen plaatsen het ook in de groefjes van de celdeksels van het verzegeld broed, zodat de indruk ontstaat dat het broedvlak besprenkeld werd met een fijn laagje water. Kleine druppels worden opgehangen in de cellen die eitjes en larfjes bevatten, om te voorkomen dat ze zouden uitdrogen.

Wat de eerste waterhaalsters het sterkst stimuleert om water te gaan verzamelen, is een te sterke suikerconcentratie in hun honingmaag. Door de permanente, sociale voedseluitwisseling tussen de nestgenoten, is de inhoud van de honingmaag van de huis- en de veldbijen nagenoeg van dezelfde samenstelling.

Wanneer er zich nu een tekort aan water in het nest manifesteert en er geen verse nectar binnenkomt, wordt de maaginhoud zeer geconcentreerd. Daardoor gaan de bijen bij elkaar water bedelen, wat op zijn beurt voor de waterhaalsters het startsein is om uit te rukken voor de waterverzameling

 Teruggekeerde waterhaalsters dansen dan zeer heftig om de waterbron te lokaliseren en daarbij pauzeren zij af en toe om water op te geven aan de bijen die de dans volgen. De hele lading wordt verdeeld tussen twee tot drie, en bij gelegenheid zelfs tussen acht tot tien werksters.

Na het lossen van de watervracht, gaat de waterhaalster aan wat honing nippen en vertrekt ze onmiddellijk weer voor een volgende verzameltrip.

Het ritme van de watercollecte wordt bepaald door de tijd die de huisbijen nodig hebben om de lading over te nemen. Wanneer de overdracht afgelopen is in minder dan de twee minuten, blijven de haalsters water aandragen zonder onderbreking. Indien het lossen en overnemen twee minuten of langer vergt, zal de haalbij nog steeds om water gaan, maar dan blijft ze voor een korte tijd inactief in de kast rondhangen.

Indien het overdragen van het water nog meertijd in beslag neemt, zullen de pauzes tussen elke aanvoer ook langer duren. De watercollecte stopt helemaal, wanneer de haalbij haar vracht binnen de tien minuten niet is kwijtgeraakt aan de huisbijen.

Ook het dansen van de waterhaalsters is nauw gerelateerd aan de lostijd. Wanneer het lossen minder tijd vergt dan 40 seconden, volgt er praktisch altijd een frenetieke dans. Met het toenemen van de lostijd, verminderen de dansen en ze stoppen helemaal wanneer de overdracht meer dan twee minuten in beslag neemt.

Indien er een grote waterbehoefte in het nest heerst, worden de waterhaalsters reeds bij de ingang opgewacht door vijf tot tien huisbijen die het water gretig overnemen, terwijl leverancier en ontvangers elkaar zeer intens met de antennes betrillen.

Indien de behoefte aan water slechts als gematigd aangevoeld wordt in het nest, is er op zijn best maar een enkele huisbij bij de ingang en de waterhaalster zal over de raten moeten wandelen om haar vrachtje hier en daar aan te bieden. Daarbij wordt haar aanbod maar met gering enthousiasme onthaald wat zich manifesteert doordat partijen mekaar slechts oppervlakkig en met weinig animo met de antennes beroeren.

Wanneer de behoefte aan water volledig bevredigd werd, zal de haalster tevergeefs haar vracht aanbieden. Af en toe zal een enkele huisbij ingaan op haar aanbod en voorzichtig proeven van de aangeboden druppel water, maar ze zal haar tong onmiddellijk intrekken en weglopen.

Aldus kunnen meerdere minuten verstrijken vooraleer de honingzak van de haalbij verlost geraakt van het water. De waterhaalster gaat haar gedrag aanpassen en zal stoppen met op water te foerageren, niet zozeer als gevolg van de lange duur van de lostijd, maar wel als gevolg van het ongeïnteresseerd gedrag van de huisbijen.

In cijfers

Eén enkele waterhaalster kan tot honderd en meer trips per dag maken, maar men neemt aan dat vijftig reizen per dag een goed gemiddelde is.

Een maximale waterlading kan 50 mg wegen; een gemiddelde vracht ca. 25 mg. Indien de doorsnee hoeveelheid water die in de kast wordt binnengebracht op één dag, door één bij, die 50 reizen maakt en 25 mg per reis meebrengt, 1250 mg of 1,25 gram bedraagt, dan zouden er bij benadering 800 waterhaalsters nodig zijn om 1kg of 1 liter water per dag aan te voeren.

De dagelijkse waterbehoefte voor een doorsnee kolonie in de broedperiode in het voorjaar, is geschat op 200 gram onder normale omstandigheden. Voor sterke kolonies en vooral bij droog en heet weer, hebben zij aan 1 kg water per dag nauwelijks genoeg.

Levende watertanks

Bijen hamsteren geen grote hoeveelheden water, maar zij kunnen een voorraad opslaan die voldoende is voor de kolonie van de ene vliegdag naar de andere. De bijen spelen dan zelf voor voorraadtank. Het water wordt opgeslagen in de honingmagen van tientallen bijen. Men heeft kunnen zien hoe het abdomen van de waterhaalster in omvang verminderde, naarmate ze haar watervracht overmaakte, terwijl het achterlijf van de reservoirbijen in omvang toenam.

Deze reservoirbijen bleven opmerkelijk inactief rondhangen en ze bezetten de plaatsen in het nest rond de broedzone.

Wanneer een periode van goed vliegweer gevolgd werd door een periode van meerdere dagen zonder toegang tot vers water, nam het abdomen van de tankbijen weer in omvang af.

Bij de eerstvolgende dag met goed vliegweer, werd het duidelijk dat ze terug werden bijgevuld.

 Praktische tips

Het is dus onbetwistbaar dat water erg belangrijk is voor het overleven van de kolonie. Watertekort kan zeer acuut worden wanneer de bijen opgesloten worden voor een min of meer lange periode gedurende een transport, vooral bij warm weer. Dit is ook het geval nadat de kasten verplaatst werden naar bijv. een andere stand. De haalsters hebben dan tijd nodig om nieuwe waterbronnen op te sporen en een nieuw bevoorradingsplan uit te werken.

In streken waar de waterbronnen ver van de kast gelegen zijn, moet de imker voor een goed alternatief zorgen. Hij kan dan een waterbevoorradingspunt, een zgn. ‘bijenkroeg’ installeren. Op de thuisstand is dat al evenmin een overbodige luxe. Een drinkplaats kan bestaan uit een tobbe gevuld met water en bedekt met bijv. een laag mos of turfmolm, om te verhinderen dat de bijen zouden verdrinken.

Om de overdracht van ziekten te voorkomen, is het noodzakelijk de waterbron regelmatig schoon te maken en het water te verversen. Het water kan namelijk verontreinigd worden door de ontlasting van de bijen en de vogels.

Waar stromend water voorhanden is, kan men een kraan laten druppen op een hellend vlak, dat uitmondt in een opvangbak met een vlotter of een steen, van waarop de bijen dan kunnen drinken.

Eens dat een bij geleerd heeft waar water te vinden is, moet die bron ook blijven vloeien op die plaats. Het is bijzonder moeilijk om de bijen nadien naar een andere drinkplaats te dirigeren, gewoon omdat de imker dat beter uitkomt of dat hij gedwongen werd door de omstandigheden. Bijen kunnen naar een drinkplaats gelokt worden met een lege honingraat, of met een flinke lik honing aan de rand van, het waterbekken.

Bijen verzamelen vaak water in de buurt van een composthoop. Wanneer bij koud weer aan de bijen de keuze wordt gelaten tussen koud of lichtjes opgewarmd water, geven zij de voorkeur aan het warmere water. Dat is ook de reden dat ze het water van de composthoop verkiezen omwille van de hogere temperatuur. In tegenstelling tot wat wel eens wordt beweerd, zijn er geen wetenschappelijke gegevens voorhanden die aantonen dat bijen zout water zouden prefereren.

Bronnen:
Herbert, E. W. — ‘Honey Bee Nutrion’ — The Hive and the Honey Bee – Dadant & Sons – 1992;
Seeley,T. D. — ‘The Wisdom of the Hive’ — Harvard Univ. Press — 1995; Zie ook: www.people.zeelandnet. nl/andewilde/