Bron: Maandblad van de Vlaamse Imkersbond
Jaargang: 103
Jaar: 2017
Maand: juli-augustus
Auteur : Kris Baert, Ghislain De Roeck

STUIFMEEL EN WINTERBIJEN DEEL 1

In ons gematigd klimaat zorgt een bijenvolk gedurende het grootste deel van het jaar voor een broednest. Dat is nodig omdat ‘zomerbijen’ een beperkte levensduur hebben en er dus voortdurend nieuwe werksters moeten geboren worden. In de herfst maakt het bijenvolk zich klaar voor de winter en worden ‘winterbijen’ geboren met een langere levensduur. Voor een optimale ontwikkeling heeft elke bij een voldoende hoeveelheid eiwit nodig. De bijen halen dit uit de enige eiwitbron die voor hen voorhanden is: stuifmeel. Een bijenkolonie verbruikt jaarlijks 17-34 kg stuifmeel en het is belangrijk dat de langer levende winterbijen in optimale omstandigheden kunnen opgroeien om de wintermaanden goed te kunnen overbruggen. Een lage infectiedruk (mijten/virussen) en goed gevoede winterbijen vormen de beste verzekering tegen wintersterfte.

Wat zijn winterbijen?

Volgens onderzoekers van het Swisse Bee Research Center zijn dat bijen die zich onderscheiden van andere bijen door een langere levensduur en de grotere vetlichaampjes in hun achterlijf. Deze, bij ontleding, minder goed zichtbare weefsels zijn opslagplaatsen voor eiwitten, suikers en andere moleculen. Jonge bijen maken met deze stoffen o.a. vitellogenine aan, de substantie die hen in staat stelt voedselbrij voort te brengen, zelfs als er geen stuifmeel in de kast beschikbaar is. Het kostbare vitellogenine is ook aanwezig in hun bloed en voedselklieren, verderop meer daarover. Winterbijen zorgen tijdens de koude maanden van het jaar voor de koningin, helpen bij de warmteregeling en brengen, aan het einde van de winter, het broed groot dat de basis zal vormen voor de lentevolken.

Verschillende mechanismen zorgen voor het ontstaan van winterbijen. Als het stuifmeel in het najaar schaars wordt, stopt de koningin haar eileg. Jonge bijen met een dan nog hoog vitellogeninegehalte plus het broed dat nog zal geboren worden, vormen de kaste van de winterbijen. Omdat tijdens het naseizoen de dracht van streek tot streek verschilt, start de ontwikkeling van winterbijen niet overal op hetzelfde tijdstip. Ook de combinatie van lagere temperaturen en het effect van het koninginnenferomoon kunnen een rol spelen. De koude drijft de bijen immers bij elkaar waardoor dat feromoon het ontstaan van het juveniel hormoon onderdrukt. Juveniel hormoon geeft de bijen het signaal om zich om te schakelen tot vliegbij, maar dat komt dus niet aan bod als er trosvorming ontstaat. Ook het uitvallen van het broedferomoon speelt wellicht een rol.

Behoeften van winterbijen

Er zijn twee perioden in de ontwikkeling van winterbijen die belangrijk zijn voor een optimale groei. Ten eerste moeten ze als larve goed verzorgd en gevoederd zijn. Dat voedsel ontstaat in de kaak- en voedersapklieren van jonge bijen, gewoonlijk tussen 4 en 12 dagen oud. De eerste twee dagen krijgen de larven een combinatie toegediend van een witte, vetrijke secretie van de kaakklier en een waterige, eiwitrijke secretie van de voedersapklier. De volgende dagen verandert de samenstelling naar een combinatie van kaakkliersecretie en nectar uit de honingblaas. Het stuifmeel in dat voedersap is beperkt en wordt beschouwd als een toevallige ‘contaminant’ uit de honingblaas.

De tweede belangrijke fase in hun ontwikkeling is de periode net na de geboorte waarbij ze een grote hoeveelheid stuifmeel moeten eten om te voorzien in de eiwitten die nodig zijn voor de ontwikkeling van hun eigen voedersapklieren en eiwit-vetlichaam.

Deze stuifmeelopname begint al bij pasgeboren bijen en bereikt een maximum als ze vijf dagen oud zijn. M. Winston, in Biology of the honey bee, schat de hoeveelheid stuifmeel nodig voor de ontwikkeling van een bij op 125-145 mg. Als we ervan uitgaan dat een winterpopulatie uit ongeveer 15.000 bijen bestaat, is er dus minstens 1,875 kg stuifmeel nodig voor hun ontwikkeling.

Van stuifmeel tot vitellogenine

Het eiwitmetabolisme van bijen vertoont gelijkenissen met dat van mensen, de eindproducten van hun stuifmeelvertering zijn immers ook aminozuren. Het bloed vervoert die naar de cellen die er nieuwe eiwitten mee aanmaken. De vraag kan rijzen waarom de cellen de eiwitten in het stuifmeel niet direct opnemen zonder dat het verteringsmechanisme ze afbreekt tot aminozuren. F. Schuit legt in zijn Leerboek Metabolisme uit dat de reden hiervoor is dat de eiwitten uit de voeding verschillen van de lichaamseigen eiwitten. Organismen produceren eiwitten met verschillende functies zoals bouwstoffen, enzymen, afweerstoffen, … Ze kunnen zelf een aantal aminozuren aanmaken, maar niet de zogenaamde ‘essentiële’ die ze uit de voeding moeten betrekken. Als dat niet gebeurt, ontstaan er op de duur tekorten die tot ernstige gezondheidsproblemen kunnen leiden. De wederopbouw van eiwitten vindt plaats in de ribosomen van de cellen onder genetische controle: de opeenvolging van de aminozuren voor een bepaald eiwit is vastgelegd in specifieke genen. Wat de bijen betreft, het gen dat het voorschrift voor vitellogenine bevat, ligt op chromosoom 4 en kreeg de naam ‘Vg’ in de database van de bijengenen (zie: goo.gl/QhVoey). Als de benodige aminozuren in de cellen ontbreken, kunnen de ribosomen geen volwaardige vitellogenine aanmaken. In een drachtloze periode of bij langdurige regenval is dat risico reëel. Overigens, ook een hoge varroabesmetting of een andere infectie kunnen lage vitellogeninegehaltes tot gevolg hebben.

Functies van vitellogenine

Vitellogenine is een belangrijke component van het eiwit in het bloed van werksters tot zeven dagen oud. Ze gebruiken het tijdens deze periode om voedersappen te produceren. Gezonde winterbijen hebben goed ontwikkelde voedersapklieren, ze slaan hun vitellogeninevoorraad op in het vetlichaam. Het vormt daar een belangrijke reserve aan eiwit tot half januari wanneer de wintertros zijn broednest opstart. Zoals we al schreven doet de daling van vitellogenine het juveniel hormoon stijgen. Dat gaat ervoor zorgen dat een bij haar activiteiten verandert van huisbij naar haalbij. Ze verliest hierbij de positieve eigenschappen van vitellogenine op de levensduur, vermoedelijk ook door de verminderde werking van de cellulaire immuniteit en verminderde bescherming t.o.v. oxidatieve processen. Meer hierover is te lezen in The hive and the honeybee van J. Graham.

Ander nut van stuifmeel

Stuifmeel bevat een behoorlijke hoeveelheid vetten en sterolen, afhankelijk van de bezochtplanten. Sterolen maken deel uit van de celmembranen en van het waslaagje op het uitwendig skelet van de bijen. Ze zijn verder onontbeerlijk voor de productie van ecdysteroïden, dat zijn stoffen die essentieel zijn voor het ruiproces van larven en poppen.

Stuifmeel bevat,volgens een uitstekend gedocumenteerd artikel op de website van MAAREC (Mid-Atlantic Apiculture Research and Extension Consortium), ook de vitaminen van het B-complex, cruciaal voor de groei van de voedersapklier. Vitamine B5 op zich vervult mee een rol in de differentiatie tussen koninginnen en werksters terwijl de vitamines B2, B3 en B6 onontbeerlijk zijn voor jonge bijen die voedertaken uitvoeren.

Tot slot brengt stuifmeel ook de mineralen aan die nodig zijn voor de aanmaak van enzymen, feromonen en … bijengif.

Voldoet je bijenweide?

Het is belangrijk dat je bijenweide op de juiste momenten, in voldoende hoeveelheden kwalitatief hoogstaand stuifmeel kan leveren aan je bijenvolken. Winterbijen moeten als larve hoogwaardig voedersap krijgen en als jonge bij de gelegenheid hebben zich op te laden met stuifmeel zodat hun eigen voedersapklieren en vetlichaam optimaal kunnen ontwikkelen. Als we ervan uitgaan dat het grootste deel van de winterbijen geboren wordt vanaf eind augustus tot ver in oktober, is het belangrijk dat onze bijenweide een variëteit aan pollen levert in de maanden augustus tot in oktober (of tot aan de eerste vorst). Afhankelijk van je lokale situatie komen de pollen van zonnebloemen, maïs, klaver, klimop, asters en groenbemesters (mosterd, en phacelia). Sommige stuifmeelbronnen zijn deficiënt aan een of meerdere essentiële aminozuren, maar als er stuifmeel van verschillende bronnen beschikbaar is, zal dit relatief tekort meestal onbelangrijk zijn. Preliminaire resultaten van het Europees project CSI pollen 2015 in België tonen aan dat er in augustus gemiddeld een drietal kleuren frequent en vijf à zes kleuren gemiddeld waargenomen worden. Spijtig genoeg waren er dat jaar geen resultaten voor het laatste monsternameweekend in september, maar eigen observaties dezelfde maand en in oktober tonen toch nog steeds een variabiliteit aan in kleur van het gecollecteerde pollen tussen drie en acht soorten. De vraag of de hoeveelheid stuifmeel in die periode voldoende is, is moeilijker te beantwoorden. Naast het stuifmeelaanbod zijn ook andere factoren belangrijk bij het reguleren van de pollencollectie, o.a. het broedferomoon en de genetische aanleg. Bij voldoende aanbod kan een kolonie per dag 200 tot 300 g stuifmeel halen. Schotse onderzoekers vonden dat de aanwezige hoeveelheid stuifmeel in de kast varieert naargelang de periode van het jaar. Er kan tot 2 kg voorradig zijn tijdens een maximale broedproductie. Als wintervoorraad slaan de bijen ongeveer 750 g op. Deze hoeveelheid zou theoretisch voldoende zijn om een 5000-tal bijen voor de winter op te kweken die dan moeten zorgen voor een geslaagde overgang naar de lente. Ook bij deze cijfers vinden we variatie terug in de wetenschappelijke literatuur, want andere onderzoekers vonden slechts een hoeveelheid van 75 g stuifmeel.

Tekenen van stuifmeeltekort

Het is niet gemakkelijk om in te schatten of de bijen een tekort hebben aan stuifmeel. Je kunt de binnenkomende haalbijen observeren en daarbij evalueren hoeveel stuifmeel ze binnenhalen. Bijen slaan stuifmeel meestal op in de nabijheid van het open broed. Je kunt dus ook de hoeveelheid stuifmeel rond het broednest inschatten. Let op, indien er een groot broednest aanwezig is, zal deze voorraad bij slecht vliegweer al binnen enkele dagen uitgeput zijn. Belangrijker is om de hoeveelheid voedersappen te evalueren die gevoederd worden aan de jonge larven. Bij voldoende eiwitreserve, zullen deze larven ‘zwemmen’ in voedersappen. Als er stuifmeeltekort is, zullen de werksters eerder zuinig omspringen met de voorraad. Randy Oliver noemt deze fenomenen ‘nat’ en ‘droog’ broed’(zie foto’s bovenaan deze pagina). Indien het eiwittekort nog ernstiger wordt zullen de bijen het broed kannibaliseren waardoor er onregelmatige broedpatronen ontstaan. Afhankelijk van de situatie (beschikbare dracht; weersvoorspellingen, symptomen in de kast), kun je beslissen om bij te sturen. Meer daarover in het tweede deel, volgende maand.