Bron: Maandblad van de Vlaamse Imkersbond
Jaargang: 92
Jaar: 2006
Maand: januari
Auteurs: Louis Eerselmans

HERSTEL NA VERLIES

Na zware winterverliezen geleden te hebben, stelt de betrokken imker zich de vraag: ‘Hoe geraak ik weer aan bijenvolken?’

De meest eenvoudige oplossing bestaat erin om in te gaan op de talrijke advertenties waarin bijenvolken te koop worden aangeboden. Een alternatief bieden de bijenmarkten die in het voorjaar op talrijke plaatsen gehouden worden.

In beide gevallen is het zaak dat men niet alleen de koopwaar op zijn juiste waarde weet te schatten, maar dat men daarnaast zich ook een idee kan vormen van de notoriteit – een ander woord voor betrouwbaarheid – van de verkoper. En in de bijenhandel geldt hetzelfde adagio als in de andere takken van de veehandel: de beste koetjes worden op stal gekocht.

Vooruit ligt de weg!

Maar indien de getroffen imker niet alle volken verloor bij de uit­wintering, heeft hij zelf ook een aantal mogelijkheden om zijn bestand weer op peil te brengen.

Bijen beschikken over een sterke vermeerderingcapaciteit, die hij kan benutten. Daar moet onmiddellijk aan toegevoegd worden, dat ook aan dit vermeerderingproces een prijskaartje vastzit.

Het zal hem alleszins een deel van de voorjaaroogst kosten. Maar zo werkt het nu eenmaal: alles heeft zijn prijs in het leven. Het is beter de ramen van de afgestorven volken niet opnieuw te gebruiken voor de opbouw van het nieuwe bestand.

Een nieuwe start met geïnfecteerd materiaal (vuilbroed – nosema – kalkbroed – insecticiden, enz.) leidt onvermij­delijk tot een herhaling van de schipbreuk. Het is beter om van meet af de risico’s zoveel mogelijk te vermijden.

Varroarooster en schuifplank vertellen wat er in het volk gebeurt.

Natuur even helpen

De meest eenvoudige methode bestaat erin om de natuur gewoon zijn gang te laten gaan en daarbij een handje toe te steken.

Zo kunnen we de natuurlijke zwermdrift, die in elk volk aanwe­zig is, stimuleren. Daartoe worden de volken die de winter wél overleefd hebben, zeer eng gehouden en met suikerstroop aangeprikkeld.

Al zeer vroeg in het voorjaar zullen zij zwermcellen aanzetten. Vooraleer de zwermcel­len gesloten worden en het volk zou gaan zwermen, delen we het op in afleggers.

Elke opzetter krijgt een raam met een zwermcel, een raam met voe­der (honing en pollen!) en één of twee van de nog beschikbare ramen. We brengen de kastjes met de afleggers buiten de oude vlieg­zone, zodat de veldbijen bij hun respectieve afleggers blijven.

Het is niet strikt noodzakelijk om de oude koningin vooraf op te zoeken: de aflegger waarin ze terechtgekomen is, vertoont na drie dagen nog eitjes en jonge larven. Ze daarin terug te vinden is een stuk gemakkelijker. En dan heeft de imker de keuze: ofwel liquideert hij de oude koningin, ofwel breekt hij in die aflegger de zwermcellen uit. Het is zelfs moge­lijk dat de koningin dat karweitje voor hem heeft opgeknapt.

Na acht dagen controleren we in de andere kastjes of de jonge koning­innen uitgelopen zijn.

Veertien dagen nadien, zoeken we naar eitjes en jonge larven. Vinden we ze niet en is er evenmin een koningin te bespeuren, worden ze afgeveegd. De andere kandidaten krijgen nu een prikkelvoeding en de nodige ruimte – waswafels en/of opgewerkte ramen – om zich verder te ontwikkelen.

Nood maakt deugd

Met bijen weet je maar nooit en het is dus denkbaar dat we in snelheid worden genomen door een aangeprikkeld volk. M.a.w.: het volk zwermt af vooraleer wehet in afleggers hebben kunnen opdelen.
Als ook die zwerm dan verloren gaat, kunnen we de achtergeble­ven zwermcellen toch nog benut­ten, maar dan in kleinere eenhe­den, zoals hiervoor beschreven.

Zuigeling

Er bestaat ook nog een werkwijze van de gulden middenweg: d.w.z.: toch nog honing oogsten en tevens aan de heropbouw van het bestand werken. In dat geval beïmkeren we de uitgewinterde volken op de gebruikelijke wijze, tot we de voorjaarhoning hebben afgeslingerd.

Dan zetten we de romp met de nog vochtige uitgeslingerde ramen boven een moer­rooster op het bijenvolk. In een mum van tijd trekken de bijen die honingkamer binnen, om de cellen te poetsen. Na twee à drie uren nemen we de opgezette honing­kamer weg. We plaatsen deze op een bodem en hij krijgt een eigen dekplank en een dak.

Deze ‘zuigeling’ wordt buiten de vliegzone van het moedervolk gebracht. Na het vrijgeven van de vlucht, gaan de bijen zich op de nieuwe standplaats oriënteren. Indien we één en ander vooraf gepland hebben, kunnen we ‘s anderendaags reeds deze nieuwe eenheid voorzien van een gesloten moerdop, of van een gekochte gepaarde of ongepaarde koningin. Omdat het volkje hoofdzakelijk uit jonge bijen zal bestaan, moet bij­zondere aandacht geschonken wor­den aan de voedselvoorziening.

Broedafleggers

Na de voorjaaroogst delen we het productievolk op in een aantal afleggers van telkens drie ramen met open en gesloten broed, aan­gevuld met een voedselraam en een waswafel. We brengen ze bui­ten de vluchtzone om de veldbijen te behouden.

Na acht dagen volgt de controle en breken we alle red-cellen uit. Dan voeren we een nieuwe koningin in, hetzij een gepaarde, hetzij een ongepaarde, afhankelijk van wat er op dat ogenblik beschikbaar is en van de prijs die we bereid zijn te betalen.

De aflegger waarin we geen redcel­len hebben aangetroffen, herbergt de koningin. We kunnen ook dit minivolk weer opfokken tot een volwaardige eenheid, ofwel gebrui­ken we met regelmatige tussenpo­zen het gesloten broed om onze opzetters te versterken.

Verticaal opdelen

De volken die de winter overleefd hebben, voeren we gewoon door­heen het seizoen, met alle gepaste maatregelen met het oog op het bekomen van een honingoogst en/of het vermeerderen d.m.v. afleggers. Maar op het einde van het actieve seizoen, organiseren we een tweede vermeerderingfaze.

Na het afslingeren van de zomeroogst – einde juli – bezetten de productievolken nog altijd minimum twee broedkamers. In de bovenste romp bevindt zich een voederkrans en broed. De onderste romp bevat broed en ramen met pollen. De beide eenheden zijn niet gescheiden door een moerrooster. De koningin kan zich om het even waar in één van de twee rompen bevinden.

Bij de volgende werkwijze wordt het volk overlangs of verticaal opgedeeld: de helft van de boven­ste ramen met broed en honing brengen we samen met de helft van de onderste ramen met broed en pollen in een nieuwe kamer, op een bodem met gesloten vlieggat.

Omdat we ze niet opgezocht hebben, zit de koningin louter toevallig verdeeld. Het kastdeel met het gesloten vlieggat, brengen we buiten de vluchtkring om de veldbijen te behouden.

Na drie dagen volgt de controle van de gesplitste eenheden. In de romp met de oude koningin, moeten we eitjes en jonge larven aantreffen en er zijn daar geen redcellen voorhanden. Als deze koningin om één of andere reden niet voldeed, is het nu het moment om haar op te zoeken en te liquideren. Ze moet nu in deze beperkte bijenmassa makkelijk terug te vinden zijn.

In de kamer zonder de koningin gaan we redcellen aantreffen. Die breken we uit. We moeten er wel op letten dat we er geen enkele over het hoofd zien, om de aanname van een nieuwe koningin niet in gevaar te brengen.

Op dit tijdstip van het seizoen kunnen we zonder veel risico aan­gekochte gepaarde koninginnen invoeren. Dat veronderstelt wel natuurlijk dat we vooraf de nodige afspraken hebben gemaakt omtrent het tijdstip, met de koninginnenkweker.

De nieuwe koningin brengen we in haar verzendkooitje onder gewoon slot in het volk. De begeleidende bijen moeten niet vooraf verwijderd worden. Na een dag gewenning geven we het slot vrij, zodat de werksters aan weerzijden de suikerstop kunnen wegvreten.

Na acht dagen kunnen we het verzendkooitje wegnemen en de ei-afzet controleren.
Bij een juiste begeleiding – voed­sel en opgewerkte ramen – groeien deze ‘splits’ nog gemakkelijk uit tot volwaardige wintervolken.

Tal van andere mogelijkheden

Uiteraard zijn nog andere vermeer­deringmogelijkheden voorstelbaar. We denken daarbij aan het opdelen van het pleegvolk na een geslaag­de koninginnenteelt. Of aan de koninginnenaflegger, of aan de vorming van verzamel-broedafleg­gers, of aan het maken van kunstzwermen, enz. enz.

Maar we hebben ons bewust willen beperken tot enkele eenvoudige werkwijzen, die ook door minder ervaren imkers tot een goed einde kunnen worden gebracht. Voorwaarde daartoe is wel dat een planning wordt opgesteld van alle ingrepen en tussenkomsten van derden; dat het benodigde materiaal voorhanden is en dat men precies overwogen heeft wat men wil bereiken.