Bron: Maandblad van de Vlaamse Imkersbond
Jaargang: 92
Jaar: 2006
Maand: juni
Auteurs: Kris Van Tricht en Jean Vanbuel

SNELGROVEBORD BELET ZWERMEN

Elke imker verkiest zijn eigen zwermverhinderingmethode, maar iedereen is het er wél over eens dat zwermen het resultaat zijn van volgende factoren: de vliegbijen, het broed en de koningin. Neem één van de drie weg en de kolonie zal haar zwermplannen opbergen. In 1934 schreef L.E. Snelgrove een boekje met als titel Swarming: it’s control and prevention. Deze op het eerste gezicht omslachtige, maar bij nader toekijken eenvoudige methode wordt hier uiteengezet.

Voorwaarden

• Het is belangrijk dat u beschikt over kasten met gelijke rompen en dus uitwisselbare raampjes, die los op elkaar staan, zonder plinten of sponningen. Ze zijn bij voorkeur vierkant van vorm. Hogere broedkamers kunt u zo nodig opvullen met blokken.
• De kast moet flink gevuld zijn: d.w.z. het volk bezet twee broedkamers en is voorzien van een honingzolder boven een rooster. Wat midden- of einde mei meestal het geval is.
• De volken staan bij voorkeur in een vrije opstelling en op voldoende afstand van elkaar. Deze methode kunt u ook in een hal toepassen, maar dát vraagt wel enige aanpassing.
• U gaat aan de slag met een sterk en gezond volk, dat nog geen uitgesproken zwerm-neiging vertoont.

Doelstellingen

Deze bedrijfmethode heeft als doel het zwermen radicaal te verhinderen, terwijl we tóch een koninginnenwissel doorvoeren en een normale honingopbrengst realiseren.
Er is trouwens geen broedstop, want we verwijderen de oude moer niet en sluiten ze ook niet op.
We breken zelfs geen moercellen. Trouwens alle bewerkingen gebeuren buiten het volk, dat we dus niet storen. Bovendien vraagt deze werkwijze al bij al betrekkelijk weinig werk. We kunnen ze perfect plannen.

Het snelgrovebord

Een snelgrovebord is een plaat (bijv. uit multiplex) ter grote van de bijenkast, minimum 1 cm dik, met in het midden een opening van ca. 150 x 50 mm (of groter), aan weerszijden afgesloten met bijengaas. Hierdoor kunnen de bijen geen voedsel of koninginnenstof aan elkaar doorgeven, wat invloed zou kunnen hebben op het aanzetten van moercellen en het verzorgen ervan. Het bord zorgt dus voor een bijenscheiding tussen boven en onder en maakt dat de bovenste romp warm gehouden wordt.

Langs de randen van het bord worden aan beide zijden een stel houten latten van 10 mm hoog aangebracht – denk aan de bijenruimte – en waarvan de breedte gelijk is aan de dikte van de kastwand. Het snelgrovebord en de rompen moeten perfect op elkaar passen.

 

 

In drie van de latten (onder én boven) zitten openingen die dienen als vlieggaten. De vierde lat wordt intact gelaten: ze komt aan de voorkant van de bijenkast.
De uitsparingen kunnen gebruikt worden om de ontstane openingen af te sluiten. Gemakshalve kunnen we de wiggen en openingen benoemen: de oneven nummers (1, 3 en 5) vormen de bovenkant van het bord, de even nummers (2, 4 en 6) de onderzijde, zoals aangeduid op de afbeelding.

Werkwijze

A. Geen moercellen, het volk is rijp om er aan te beginnen (schema 1)

Ingreep 1

We verdelen de ramen van het volk als volgt:
• alle broedramen mét de bijen komen in het midden van romp A;
• alle ramen zonder broed mét de bijen gaan in romp B, samen met de koningin én een raam met een weinig open broed (wat de bijen in de nieuwe* broedkamer houdt).

Romp A vervolledigen we met honing- en stuifmeelraten en eventueel een raat met water (er zullen gedurende een tijdje geen haalbijen aanwezig zijn).

Romp B krijgt uitgebouwde ramen en/of kunstraat.

Een nuttige tip die deze ingreep kan vergemakkelijken: na het wegnemen van de honingzolder en het moerrooster, bedekt u de bovenste broedkamer. Blaas een beetje rook door het vlieggat. Meestal vindt u de koningin op een raam met open broed in de bovenste broedromp.

Ingreep 2

Op de vierde dag plaatsen we het snelgrovebord tussen romp A en de honingzolder. De voedsterbijen in romp A worden gescheiden van de haalbijen en de moer in romp  B.
We verwijderen wig 1 in romp A. De bijen die afvliegen keren terug langs het vlieggat van romp B, zoals ze gewoon zijn. Romp A is moerloos, de bijen zetten moerdoppen aan.

Ingreep 3

Op de zevende of achtste dag heeft het volk in romp A opnieuw vliegbijen.
We sluiten opening 1 en verwijderen wig 2 (onder opening 1) en wig 3 (aan de tegenoverliggende zijde ervan).
De vliegbijen van romp A verlaten de kast via opening 3, kunnen niet terugkeren via de gesloten opening 1 en worden omgeleid naar opening 2, die er vlak onder ligt.
Ze komen via de honingkamer in broedkamer B bij de koningin terecht. Romp A ‘vliegt kaal’ en kan niet zwermen.
We zullen de bijen daar eventueel moeten voeren.

Ingreep 4

De veertiende of vijftiende dag na de eerste ingreep, sluiten we opening 3, verwijderen wig 4 en maken opening 5 (aan de achterzijde van de kast) vrij.
Weerom komen de vliegbijen uit romp A in het onderste volk terecht.

Romp A blijft warm, maar is alle haalbijen kwijt. Een jonge moer wordt geboren en gaat via opening 5 op bruidvlucht.
Zwermen is niet mogelijk en de overige moercellen worden stukgebeten.

Enkele mogelijke blunders die we liefst vermijden:

• het volk in romp A heeft geen of onvoldoende voedsel;
• de koningin zit toch in romp A. Is ze doorheen het moerrooster geglipt? Of begingen we een slordigheidje?
U zult er eitjes vinden en in romp B kunnen moerdoppen zitten: er was minstens één raam met open broed.

Schema 1

 

 B. Er zijn koninginnencellen aangezet (schema 2)

We zouden deze cellen kunnen verwijderen en doen alsof er geen zijn, maar dat strookt niet met de doelstellingen.
Snelgrove ontdekte dat ze worden weggeknaagd, als de koningin zich in de bovenste ruimte bevindt.

Ingreep 1

We sorteren de ramen: de koningin komt in romp A, met de doppen en het broed.
We leggen een moerrooster op de honingzolder die onder deze romp staat.
In romp B komt één raam verzegeld broed. We moeten dat nadien altijd controleren op moercellen, ook al trekken de bijen er meestal geen op.
Het is handig dit broedraam te merken.

Ingreep 2

Al de tweede dag leggen we het snelgrovebord. Waren de doppen al gesloten op dag 1, dan plaatsen we het onmiddellijk.
De koninginnenrooster komt nu onder de honingkamer.
We verwijderen wig 5. De haalbijen vliegen weg uit romp A en komen via het gewone vlieggat in romp B.
Normaliter gaan ze de koningin boven niet opzoeken via de achterkant van de woning, maar er zijn soms héél slimme bijen.

Ingreep 3

De vijfde dag gaat opening 5 dicht; we openen 6 en 3. Romp A verliest opnieuw zijn haalbijen ten voordele van romp B.
Meestal zullen nu de moercellen onmiddellijk stukgebeten worden. Opening 3 wordt nu het vlieggat van A.

Ingreep 4

Als de moercellen uitgebeten zijn, hangen we de koningin met een raam broed terug in B.

Ingreep 5

Veertien dagen later sluiten we opening 3 en openen we nummer 4. De haalbijen vliegen weer af naar romp B, waarin nu de koningin zit.
Vervolgens openen we vlieggat 1, dat aan de tegenoverliggende zijde zit.

Nog enkele opmerkingen

Eens de bijen ingevlogen zijn op een bepaald vlieggat, zullen ze dat voor de rest van hun (kortstondig) leven trouw blijven. Ze passen zich wel enigszins aan wanneer het van richting of van hoogte verandert.

Is de koningin niet te vinden, of vindt u het opzoeken te omslachtig, dan kunt u de ramen verdelen over twee bakken. U schudt (klopt, veegt) vervolgens alle ramen van romp A af op de vliegplank. Zat de moer in romp A, dan loopt ze samen met de werksters in romp B. En misschien zat ze wel al op haar juiste plaats, in romp B.

Denk eraan dat jonge koninginnen die in de cellen zitten, beschadigd kunnen worden bij bruuske behandeling van de raat. U kunt romp A (met de koningin) ook elders, gedurende enkele dagen naast een andere kast neerzetten. Wanneer u deze broedkamer (romp A) terugplaatst op de oorspronkelijke kast, met snelgrovebord, zijn de haalbijen eruit verdwenen. Ze vlogen immers op de nabijgelegen kast.

Denk eens na welke opening u dan zult openen. Er kunnen darren opgesloten zitten in de honingkamer. Zij kunnen de kast verlaten wanneer we een wig (2, 4, 6) onderaan verwijderen.

schema 2