Bron: Maandblad van de Vlaamse Imkersbond
Jaargang: 104
Jaar: 2018
Maand: juni
Auteurs: dr. Pia Aumeier

ACHTTIEN PROCENT*

Het oogsten van droge honing is niet moeilijk. Maar men mag niet enkel vertrouwen op de gebruikelijke raadgevingen die in omloop zijn. We geven je er beter. Een laag vochtigheidsgehalte is wel het belangrijkste kwaliteitscriterium voor honing. Bij volledig verzegelde ramen kan dit echter schommelen tussen 13 en 24%.
 
Gebruikelijke meningen
•    Honing is rijp wanneer tenminste 2/3 van het raam verzegeld is.
Deze spreuk is even oud als ondoeltreffend. Bij massadrachten, zoals koolzaad, dikken de bijen de nectar slechts halfslachtig in. De cellen worden verzegeld, ook wanneer het vochtigheidsgehalte hoger is dan 20%.
•    Trucjes helpen de honing vlot te drogen.
Sommige imkers rekenen op  broedwarmte om de honing te droegen en gebruiken daarom geen moerrooster of ze hangen broedramen in de honingkamer. Anderen zetten de volkeren eng, bij voorkeur in kunststofkasten.
De waarheid: honing profiteert niet van de nabijheid van broed of eng gehouden volken. Dat helpt even weinig als drogende trek die zou ontstaan door geboorde gaten in de kast, verwijderen van de folie of gebruik van een verluchtingsrooster. Ook de versie van de te ijverige imker is nutteloos: het ontzegelen van honingramen en opnieuw in het volk hangen voor verdere verwerking en indikking.

Dit helpt werkelijk
Afwachten. Geduld is de eenvoudigste en zekerste weg naar droge, of tenminste drogere honing. Enige dagen na de dracht heeft open honing zelfs minder water dan verzegelde honing. Wanneer  de drachtstroom vermindert, dikken de bijen de honing verder in door de celdeksels heen, tenzij de ongeduldige imker de honing reeds heeft weggenomen. De stootproef met een randraam van de laatst opgezette honingzolder geeft een  aanwijzing over de slingerrijpheid. Helemaal zeker is enkel een goed geijkte refractometer. Maar enige imkertrucjes kunnen het werk van de bijen verlichten.

refractometer

Honing kan eenvoudig en droog geoogst worden, indien:
•    enige dagen na het einde van de massadracht, na regendagen of vroeg in de morgen geoogst wordt. Hoe minder verse, waterrijke dracht in de laatste uren is binnengedragen,  des te droger is de honing. In  een nacht kan twee kilogram  verzamelde honing  twee procent water verliezen.
•    de honing afkomstig is van de eerst ingehangen ramen. Het heeft niets te maken met de afstand tot de broedkamer. Hoe ouder de honing, hoe beter ingedikt. Daar ramen die in het midden hangen het eerst worden gevuld, is de honing daar ook het dikste.
•    een dag na het plaatsen van de bijendrijver wordt geoogst. Zelfs bij vochtig weer bestaat dan niet het gevaar dat water op de ramen komt. Ze worden niet individueel, maar samen in de romp  weggenomen.
•    afkomstig van honingdauwdrachten. Na afgave door de luizen op de bladeren ingedroogd, kan dergelijke honing reeds bij de aanvoer door de bijen een vochtigheidsgehalte lager dan 18% hebben.
•    afkomstig van volken die in de schaduw staan. Koele waterarme schaduwlucht wordt in de kast geventileerd en daar verwarmd, neemt water op en vervolgens naar buiten gewaaid.  Zwoele warme lucht op zonnige plaatsen kan  daarentegen  in de kast  nauwelijks nog vocht opnemen en bemoeilijkt  de droging.
•    afkomstig uit slecht geïsoleerde houten kasten komt, waaruit water beter kan ontsnappen.
•    afkomstig uit volken met foliebedekking. Onlogisch maar waar. Met folie is honing tot 0,3% droger dan zonder folie.
•    uit normale dunne ramen afkomstig is. Dikke ramen verminderen wel het werk bij het ontzegelen, maar maken het de bijen moeilijker de verzamelde honing te drogen.

Bedenkingen
Hierover wordt gediscuteerd: droge honing wordt bekomen indien de ramen, na het wegnemen uit de volken, gedurende maximaal twee dagen in een ruimte wordt bewaard die met een luchtontvochtiger wordt geklimatiseerd.
Rekening houdende met dracht, plaats, kast en ramen kan altijd en overal honing geoogst worden met maximaal 18% vocht.

*Het artikel is verschenen in het juninummer van Deutsches Bienen Journal  2013, onder de titel ‘Achtzehn Prozent’. Met dank aan dr. Pia Aumeier en  dr. Gerhard Liebig voor het verlenen van de toestemming het artikel te publiceren in het maandblad.