Bron: Maandblad van de Vlaamse Imkersbond
Jaargang: 100
Jaar: 2014
Maand: mei
Auteurs: dr. Pia Aumeier

JONGE VOLKEN VOOR IEDEREEN

In maart en april is het project “Betriebsweisen in Vergleich” in het maandblad voorgesteld. In dit artikel beschrijft Dr. Pia Aumeier meer in detail het maken van afleggers en koninginnenteelt (module 3 en 4). Het artikel is verschenen in Deutsches Bienen-Journal van juni 2012. Met dank aan Dr. Pia Aumeier voor het verlenen van de toelating dit artikel te publiceren in ons maandblad.

Jonge volken zijn de renpaarden van het volgende jaar, zegde Pfefferle reeds in 1976. Verstandige imkers maken minstens een aflegger per productievolk. Voor het maken van sterke afleggers zijn er twee mogelijkheden. In de eerste variante worden er in april/mei zeer kleine afleggers gemaakt uit broedramen die zijn weggenomen uit de volken ter voorkoming van zwermen. Indien gewenst, kan men dit combineren met koninginnenteelt(module 3). In de tweede variante worden in mei/juni “treiblinge” gemaakt uit zwermlustige volken (module 4).

Verbazingwekkend: één broedraam is voldoende om een nieuw productievolk te maken.

Een volk per raam
Wie tijdig en met voldoende tussenpauzen een broedraam wegneemt uit een productievolk, vermindert de zwermlust, zonder echter de honingopbrengst in gevaar te brengen. Volgens module 3 wordt van ieder goed productievolk regelmatig een raam, met veel gesloten en weinig open broed, en met ongeveer 2000 bijen weggenomen. Zijn beide zijden van het raam dicht bezet met bijen klopt het aantal.
De eerste maal dat men broedramen wegneemt is midden april, dan iedere veertien dagen tot het einde van mei.
Uit ieder raam kan een aflegger gemaakt worden. Het raam wordt in een gewone kast gehangen en, met kleine vliegopening, naar een andere stand gebracht.
Belangrijk voor een goede ontwikkeling is de schikking van de ramen. Het broedraam komt direct tegen de wand van de kast. Daar wordt ook de vliegopening voorzien. Naast het broedraam komt een wasraam om te bouwen. Een voeder- of honingraam wordt geplaatst als afsluiting. Een scheidingsplaat of waterraam is niet nodig.
Vier weken later is de nieuwe koningin aan de leg, de aflegger kan met melkzuur tegen varroa behandeld worden en terug op de normale stand gebracht worden.
Indien er iets verkeerd is gelopen op de bruidsvlucht wordt het moerloze volk bij een ander volk gehangen. Deze afleggers worden gevoederd telkens wanneer minder dan 1 kg voeder in het volk aanwezig is.
Geef af en toe een nieuw wasraam tegen het broednest en behandel ze eerst in september tegen varroa. Daar deze afleggers nog op één romp zitten werkt mierenzuur zo laat in het jaar nog prima. Roverij is geen probleem als het vlieggat tot oktober wordt beperkt tot enkele centimeters.
Ieder weggenomen broedraam groeit probleemloos tot een volk dat kan overwinteren. Wetenschappelijk is bewezen dat sterkere broedafleggers meer broed aanmaken, produceren in dit broed meer varroamijten, verbruiken meer eten, maar winteren uiteindelijk niet sterker in. Bij vroegtijdig gemaakte afleggers is minder dus meer.

Koninginnen in vier stappen
Beschikt men minstens over zes productievolken, maar slechts een enkel volk dat geschikt is voor voortplanting? Dan kunnen weggenomen broedramen gebruikt worden voor “koninginnenteelt en het maken van afleggers in vier stappen”.

Eerste stap: Ten laatste midden mei wordt gestart met 9 weggenomen broedramen, met veel gesloten broed, weinig open broed en ongeveer 1000 opzittende bijen. Deze broedramen kunnen afkomstig zijn van alle productievolken. Deze verzamelbroedaflegger wordt met een voederraam opgesteld buiten het vliegbereik van de stand. Let op dat er geen koningin wordt meegenomen. Wie niet zoeken wil plaatst afgeklopte broedramen boven het koninginnenrooster, in een sterk volk voor een of twee dagen.

Fig.1: Negen dagen na het maken van de aflegger worden vele bijen geboren. De aflegger stroomt over en is nu geschikt voor koninginnenteelt.
Fig.2: Breek alle redcellen in het pleegvolk, ook de onopvallende!
Fig.3: Neem de jongste larven uit het teeltvolk.

Tweede stap: Negen dagen later is alle broed verzegeld en vele cellen zijn reeds uitgelopen. Meer dan 30.000 jonge verzorgingsbijen zitten dicht opeengepakt en zijn werkloos (zie foto 1). Zij maken de verzamelbroedaflegger tot het ideale pleegvolk voor koninginnen. Onderzoekingen hebben uitgewezen dat hoe sterker het volk en hoe jonger de bijen, des te hoger is de aanname van de larven. Wat niet van belang is voor de aanname is het materiaal van de moerdopjes, het “bespuwen” van de dopjes door de bijen, de verwantschap van de larven met het pleegvolk of het ingebracht voedersap (in vakjargon “vochtig omlarven” genoemd). Gewikkeld in een koele vochtige doek, overleven de larven zonder schade een autorit van twee uren.
Zo klein mogelijke larven worden, direct bij het volk, in plastiek moerdopjes verplaatst (zie foto 3). Een korte blootstelling aan zonlicht stoort de larven niet. Plaats het belarfde teeltraam in het midden van de romp in de plaats van een weggenomen raam. Onmiddellijk daarvoor werden alle redcellen gebroken. Om ook goed gecamoufleerde doppen te zien (zie foto 2) wordt de volledige romp op een deksel terzijde geplaatst. Plaats een romp met enkel voederramen op de kastbodem, met daarboven een lege romp. Hierin kunnen de ramen eenvoudig worden afgeklopt, op doppen worden onderzocht en ingehangen. Deze voederramen geven plaats aan de talrijke bijen . Het beste is dat zij slechts voor de helft gevuld zijn. Hierdoor wordt bij dracht wasaanbouw op het teeltraam aanzienlijk verminderd (zie foto 4). Gebruik de moerdopjes slechts eenmaal, geursporen van voorgangers kunnen bij meermaals gebruikte dopjes aanleiding geven tot vroegtijdig verzegelen.

Fig.4: Plaats het teeltraam in het midden van het pleegvolk.
Fig.5: Drie tot tien dagen na het omlarven worden de doppen ingekooid.
Fig.6: De ingekooide koninginnen worden even goed geboren, wanneer ze boven op de toplatten worden gelegd.

Derde stap: het inkooien van de moercellen gebeurt ten vroegste 3 dagen en ten laatste 10 dagen na het omlarven, tezamen met 4 to 6 bijen (zie foto 5). Hierdoor zijn de jonge koninginnen beschermd tegen hun zusters en tegen het afzwermen uit het sterke pleegvolk. Gedurende de verpopping zouden de koninginnen zeer gevoelig zijn voor schokken, alhoewel ze mijn wilde autoritten steeds hebben overleefd. Op een teeltraam is niet altijd plaats voor alle volumineuze kooien. Maar koninginnen worden ook zonder problemen, boven op de toplatten, horizontaal geboren (zie foto 6).

Vierde stap: 21 dagen na het wegnemen van de broedramen wordt het pleegvolk terug naar de stand gebracht en kan worden opgedeeld tot 20 bevruchtingsvolkjes. Voor ieder bevruchtingsvolkje wordt een kast klaar gezet. Ieder raam, bezet met bijen, wordt besproeid met melkzuur en tegen de kastwand van een gereedstaande kast gehangen. Daarnaast komt telkens een leeg bedraad raam en een voederraam. Belangrijk: het vlieggat aan de kastwand wordt met schuimstof verkleind tot bijenbreedte, als beveiliging tegen roverij. Vlieggatwiggen doen dat niet! Dan laat men uiteindelijk de koningin uitlopen.

De dames weten echter wel hoe het moet. Wie zich niet aan het juiste tijdschema houdt, maar langer wacht, moet niet verwonderd zijn wanneer bij het openen de koningin wegvliegt of omgekeerd in haar cel verhongerd is.
In vergelijking met eenvoudige broedafleggers geeft deze methode, door de spaarzame inzet van materiaal en tijd, tweemaal zoveel jonge volken. Ik gebruik ze voor volksvermeerdering, of wanneer ze pas gemaakt worden in juni/juli, voor het vervangen van koninginnen bij productievolken.

De “treibling”
Ongeveer een vierde van de volken geraken in zwermstemming bij het beperkt wegnemen van broedramen. Wie opziet tegen het wekelijks nazien van de volken tot einde juni op zwermdoppen , maakt best een “treibling”.
Tussen het einde van de koolzaadoogst en einde juni wordt een romp met honingvochtige ramen op een productievolk gezet en maximaal een dag later met opzittende bijen geoogst. Met rook worden bovendien bijkomende bijen in de “treibling” gedreven. Een gekochte of zelf geteelde koningin volgens module 3, wordt toegevoegd. Wanneer van een zwermlustig volk ongeveer een kilo bijen wordt weggenomen, wordt de zwermlust voor een paar weken gebroken. Gedurende de zomerdracht brengen dergelijke verzwakte volken dikwijls maar de helft van de honing binnen, in vergelijking met volken die verzwakt worden volgens module 3. Bij de heidehoningoogst is er echter geen verschil.
Een verbazingwekkend resultaat van het BiV-project is, dat het maken van sterke afleggers enkel zinvol is, wanneer daarmee de zwermlust aan banden kan worden gelegd. De methoden die in het BiV-project zijn uitgetest tonen aan dat afleggers, die op het gepaste tijdstip worden gemaakt, in oktober dezelfde sterkte hebben. De modulen 3 en 4 kunnen ook door nieuwe imkers gebruikt worden om met weinig ervaring toch een aantal overwinterbare jonge volken met zelf geteelde koninginnen te hebben en dit zonder afleggerkisten, broedstoven, finishers, starters of invoerkooitjes.

Dr. Pia Aumeir