Bron: Maandblad van de Vlaamse Imkersbond
Jaargang: 99
Jaar: 2013
Maand: Juli-Augustus
Auteurs: Norbert Nijs

BESTRIJDING VARROAMIJT

In het maandblad van april 2013 verscheen op pagina 7 het behandelingsadvies varroase 2013 van het FAVV (Federaal Agentschap voor de veiligheid van de voedselketen). Samengevat, komt het erop neer dat er – wat logisch is – geen medicamenteuze behandeling mag uitgevoerd worden in de periode van honingwinning en dat buiten deze periode enkel producten op basis van thymol of van een organisch zuur (zoals oxaalzuur) mogen gebruikt worden.

Daarnaast kunnen vanzelfsprekend ook de zo genoemde ‘biotechnische’ ingrepen toegepast worden, zoals het verwijderen van darrenbroed en het tijdelijk op arrest zetten van de moer. In dit verband stelt het FAVV een ‘ingrijpende’ techniek voor die erin bestaat de moer na de zomeroogst 23 dagen op te sluiten in de onderste broedbak en al het broed uit die periode daarna te verwijderen, al dan niet tijdelijk, zodat het volk broedloos kan behandeld worden.

Op zich is dat geen slecht idee, maar qua timing zit dat niet goed omdat uit de eitjes van de maand juli de winterbijen geboren worden. Wie de zomerhoning ongeveer rond 21 juli oogst, wat vrij gebruikelijk is, en het broed van de 23 erop volgende dagen verwijdert, verstoort op grondige wijze de aanmaak van de winterbijen. Voorts laat men, door de behandeling uit te stellen tot na de zomeroogst, de mijten te lang hun gang gaan.

Het Agentschap merkt overigens zelf op dat men dan te laat komt met de bestrijding, omdat de besmettingsgraad dan al te hoog kan zijn. Het is namelijk geweten dat de mijten zowat elke maand in aantal verdubbelen. Een maand min of meer maakt hier een groot verschil. Juli en augustus zijn trouwens kritische maanden op dit vlak. Ik verwijs daarvoor naar de in figuur 1 verwerkte tabel die, aan de hand van een volk met in januari 10.000 bijen en 100 mijten, toont hoe de verhouding ‘mijten/bijen’ grosso modo van maand tot maand evolueert wanneer er niet tegen de mijten opgetreden wordt.

33 1

Niet het percentage zelf is hier van belang – dat is immers voor elk bijenvolk verschillend – maar wel de opwaartse lijn die het volgt in de loop van het jaar. Zoals kan vastgesteld worden, is de klim in het gegeven voorbeeld nog vrij gematigd gedurende de eerste 5 maanden. Dit komt omdat in die periode zowel de bijen als de mijten in aantal toenemen, de mijten verhoudingsgewijs wel iets meer dan de bijen. Vanaf juni en vooral vanaf juli echter schiet dat percentage nogal bruusk de hoogte in.

Oorzaak is de stagnatie en daarna geleidelijke afname van het aantal bijen terwijl de mijten hun expansie gewoon verder zetten. Het is dan ook duidelijk dat men met de bestrijding niet mag wachten tot na de zomeroogst maar men er al na de lenteoogst moet tegenaan gaan. Dit is trouwens perfect doenbaar binnen de formule van de tussenaflegger.

Tussenaflegger maakt vroege bestrijding mogelijk

Het aanmaken van een tussenaflegger komt in feite neer op de uitsplitsing van een bijenvolk in twee deelvolken die bovenop elkaar geplaatst worden, gescheiden door een tussenbodem (separator). De omvorming van een bijenkast in een tussenaflegger gaat erg vlot wanneer men de moer tijdens de maand mei opsluit in de bovenste broedbak tussen twee horizontale moerroosters. Zie figuur 2.

33 2

Begin juni verwisselt men dan arrest- en honingkamer van plaats, plaatst men een separator tussen beiden en brengt men de moer over naar het onderste deelvolk. Alle broed bevindt zich dan boven de separator. Het bovenste deelvolk laat men via redcellen een moer kweken. Deze zal er ten vroegste drie weken later aan de leg gaan. Dat zorgt voor voldoende tijd om het broed te laten uitlopen en te behandelen tegen de mijten.

De behandeling mag onmiddellijk opgestart worden. Het ontneemt de mijten de mogelijkheid om zich nog te laten opsluiten in de op dat ogenblik nog niet verzegelde broedcellen. Wegens de aanwezigheid van de honingbak is een behandeling op dat ogenblik nog niet mogelijk in het onderste deelvolk, maar hier is dat minder dringend aangezien in het actieve bijenseizoen 85 tot 90% van de mijten zich in de cellen bevinden. Het grootste gedeelte van de resterende 10 tot 15% mijten vertoeven trouwens op dat ogenblik in het bovenste deelvolk in de omgeving van het broed.

Wat men in het onderste deelvolk wel al kan doen, is een lokraam inbrengen. Men kan bijvoorbeeld een drietal dagen voor het splitsen van de kast een leeg raam in de arrestkamer laten beleggen en dat raam bij gelegenheid van de aanmaak van de tussenaflegger onder de tussenbodem hangen buiten het bereik van de moer. Zodra het gesloten is, kan men het naar keuze ofwel vernietigen ofwel overbrengen naar het bovenste deelvolk om er het broed te laten uitlopen en samen met de andere bijen te behandelen tegen de varroamijt.

De deelvolken kunnen al eind juni, begin juli herenigd worden en aldus nog samen voor de zomerhoning zorgen en vooral voor de opkweek in goede omstandigheden van de winterbijen. In de broedloze periode van het najaar, die normaal drie weken na de eerste winterse vorstdag ingaat, kan dan nog een nabehandeling gebeuren. Deze moet nog wel in het jaar zelf plaats vinden, want na de zonnewende dient men de bijen met rust te laten.