Bron: Maandblad van de Vlaamse Imkerbond
Jaargang: 92
Jaar: 2006
Maand: maart
Auteurs: Roger De Croock

BIOTECHNISCHE VARROACONTROLE

Deel 1: Inleiding

De beslissing van het FAVV om, behalve mierenzuur, nu ook oxaalzuur toe te laten, weze het binnen de beperkingen van een proefproject, heeft me een heel stuk op weg geholpen in mijn streven om met zachte methodes de varroagriezels onder controle te krijgen. Ik maakte beide zuren onderdeel van de biotechnische aanpak die geïntegreerd is in mijn bedrijfmethode. Voor alle duidelijkheid, zelf imker ik met segebergerkasten. Als u zelf een ander kasttype gebruikt, zult u aan het einde van het tweede artikel desgewenst in staat zijn om mijn methode zodanig aan te passen dat ze ook voor u geschikt is. Ik houd me overigens ter beschikking voor verdere vragen op dat gebied.

Integratie is grote troef

Over de jaren heen heb ik er naar gestreefd om de handelingen die mijn volken moeten ondergaan zo harmonisch mogelijk in elkaar te integreren. Zo gaat zwermbe-heersing bij mij gepaard met het telen van koninginnen, oogsten van koninginnenbrij en bestrijden van de varroamijt. Het vormen van tussenafleggers en inperken van de broedomvang staan hierbij centraal. Om te beletten dat mijn volken zwermen, pas ik al vele jaren de methode van de ‘tussenaflegger’ toe, het is veruit de eenvoudigste methode die ik ken. De methode van de ‘broedbeperking’, ontworpen door Henri Renson, helpt me dan weer om het werk aan de bijen te verminderen, vooral de zwermcontrole neemt heel wat minder tijd in beslag. In mijn segebergerkasten moet ik immers slechts zes ramen controleren. Beide methodes werden al in het Maandblad beschreven. De tussenaflegger in jaargang 1999, vanaf blz. 232, de methode van de broedbeperking in jaargang 2002, vanaf blz. 38. Dat is al een tijd geleden en daarom zal ik ze verderop in deze bijdrage even in herinnering brengen. Nieuwe leden moeten immers ook kunnen begrijpen waarover ik spreek. Eerst echter wil ik het nog even hebben over de voor- en nadelen van mijn geïntegreerde aanpak.

Nadelen

Zoals andere methodes, kent mijn benadering enkele kleine nadelen. Ik wil deze eerst vermelden:

• de tussenaflegger vereist een separator met één, liefst twee vliegopeningen, zie verder bij specifiek materiaal.

• de methode van de broedbeper¬king    vergt een tweede moerrooster;

• de biotechnische varroabeheer-sing noodzaakt om de koningin tweemaal op te zoeken. Het merken ervan is dus geen overbodige luxe.

Voordelen

De nadelen wegen echter niet op tegen de voordelen:

• snelle zwermcontrole (broedbeperking);

• doeltreffende zwermverhindering (tussenaflegger);

• opkweek van jonge, vitale koninginnen (in de tussenaflegger);

• probleemloos herenigen van de gescheiden subvolken met vervanging van de oude koningin door een jonge;

• geen zwermcontrole na hereniging;

• volken klaar en sterk voor de zomerdracht;

• varroabestrijding tijdens de zomer, zonder chemische middelen;

• geboorte van winterbijen in varroa-arme volken, in optimale omstandigheden;

• opbouw van zware wintervolken, een garantie voor het volgende jaar.

Aan u om de keuze te maken. De methode uitproberen met één of meerdere volken, kan geen obstakel zijn, maar stelt u in staat ervaring te verwerven en de werkwijze te evalueren.

Specifiek materieel

Wat er nodig is:

• de separator moet uitgerust zijn met dubbel gaas: onderaan een varroarooster en bovenaan een fijn gaas waar de mijten niet doorheen kunnen vallen om hun migratie van boven naar onder te verhinderen;

• een bijendichte scheiding om, desgewenst, de broedkamer in twee te delen (twee afleggers in één romp, zie foto hierna). Dat is de reden waarom de separator twee vliegopeningen moet hebben.

Mogelijke varianten

De soepele methode biedt een oplossing voor verschillende situaties:

• de ‘laat-maar-vliegen methode’ met beperkte zwermcontrole en geen gerichte koninginnenteelt;

• koninginnenteelt waarbij we rijpe dopen gebruiken (overlarfproject) en

•koninginnenteelt waarbij we gebruik maken van een bevruchte, leggende koningin. Noteer alvast deze drie varianten; in hun beschrijving, in deel 2, zal ik naar de verschillen verwijzen.

Broedbeperking

Bij broedbeperking geldt het principe dat de koningin slechts 30.000 cellen mag/kan beleggen. Onderstaande tabel geeft voor verschillende kasttypes het aantal ramen weer (# R) dat aan dit doel beantwoordt.

 

In een simplexhoogsel bv. mag de koningin over alle hoogselramen beschikken. In de broedbak van een dadantkast zijn er dat slechts vier. In de open ruimten breng ik vulramen aan. Ik gebruik ook steeds een darrenraat als vangraam voor de varroa’s (zie figuur 1 hierna).

Opbouw

Als de eerste kerselaars bloeien, start ik de voorbereiding op de lentedracht. Ik maak de kasten als volgt klaar (zie nevenstaande illustratie). In de middelste romp komen vanaf de linkerzijkant:

• een raam wintervoer, (noodvoorraad);

• drie vulramen;

• drie ramen broed met de koningin;

• een uitgebouwd raam;

• een waswafel;

• opnieuw een uitgebouwd raam;

• een darrenraam.

De onderste romp bevat aan beide zijden een uitgebouwd raam en tussenin de rest van het broed. In de honingzolder bovenaan komen:

• één of twee ramen broed (om de bijen te lokken);

• uitgebouwde ramen en

• waswafels.

Boven en onder de romp met de koningin komt een moerrooster. In die romp zit ook een afsluitbare vliegopening om de darren de kans te geven uit te vliegen, zoniet sterven ze in het rooster waar ze de doorgang van de werksters hinderen.

Deze opbouw stelt me ook in staat om overtollig wintervoer en oude of beschimmelde ramen te verwijderen. Ik vervang ze door waswafels die in deze periode van het jaar gretig en mooi uitgebouwd worden.

Optie

Als ik voorzie om koninginnenbrij te oogsten, plaats ik tijdelijk vulblokken in de honingzolder. De koningin mag de tweede broedkamer dan helemaal beleggen. Rond 20 april vervang ik de vulblokken in de honingkamer door, bij voorkeur, gesloten broedramen uit de tweede romp (zodoende is er dan geen broed meer in de honingkamer als ik rond 10 mei de lentehoning oogst). Het resultaat hiervan is dat het volk voldoende jonge voedsterbijen telt voor de productie van brij.

Voordelen

De methode van broedbeperking heeft essentiële pluspunten:

• bij de zwermcontrole moet ik slechts zes broedramen en het darrenraam controleren. Ik  begin overigens steeds met het darrenraam omdat ik  ondervonden heb dat de bijen bij voorkeur daar zwermcellen bouwen. Als ik daar geen zwermcellen vind, durf ik het risico te nemen om de andere broedramen niet na te zien.

• omdat de werksters minder broed te verzorgen hebben, zullen ze langer leven. Het volk bevat door deze ingreep veel meer vlieg- dan huisbijen, wat de nectaroogst ten goede komt. Bovendien verbruikt het zelf minder honing, zodat er meer overblijft voor de imker.

• zoals later zal blijken, heeft de broedbeperking een pluspunt bij het toepassen van de biotechnische methode.

Nog dit

Na het slingeren zorg ik ervoor dat er voldoende voedsel overblijft. Opties zijn een raam uit de reserve van weggeborgen wintervoer nemen of bijvoeren met suikerdeeg of -stroop.

Rond 1 juli verwijder ik de onderste moerrooster zodat de koningin ook toegang heeft tot de onderste broedbak. Na het slingeren vervang ik de vulblokken door uitgebouwde raten. Twee aan beide zijden van het broed, een ideale plaats voor het opslaan van het wintervoer. Het darrenraam dat ik gebruikt is een omgebouwd ‘Frakno’ thymolraampje.

Tussenaflegger

De tussenaflegger is in elke bedrijfmethode een vlugge, simpele en doeltreffende manier om zwermen te verhinderen. Voor wie het systeem van broedbeperking toepast, is zo’n aflegger nog vlugger gemaakt.

Zonder broedbeperking

Ik verwijs meteen naar de tekening in nevenstaande kolom. Die illustreert de handelswijze voor een volk op twee broedkamers en een honingzolder. Ik zet deze drie rompen even opzij, de bodem blijft ter plaatse. Ik plaats er een voorbereide romp op met twee uitgebouwde ramen en verder niets dan waswafels. Daarboven plaats ik de honingzolder van het volk waarin ik een honingraam vervangen heb door een broedraam. De opzittende bijen blijven op de raten. Meteen zijn deze rompen voorzien van voldoende voedsel en bijen. Straks komen daar ook nog de vliegbijen bij.

Op de honingzolder komen nu de separator met vliegopening(en) en de twee broedkamers, waaruit de koninginnendoppen werden verwijderd. Na een achttal dagen verwijder ik de redcellen op het broedraam onder de separator en herstel de situatie van voor de ingreep. In goede drachtperioden gebruik ik de onderste bak als tweede honingzolder.

Met broedbeperking

Als de optie is om enkel aan zwermbehandeling te doen, gaat het in het systeem van broedbeperking, zoals gezegd, nog vlugger. De onderste romp blijft op de bodem staan en ik plaats er de honingzolder bovenop en vervang ook nu een honingraam door een broedraam. Op dit geheel komen een separator en de romp met het broed en de koningin.

Na acht à negen dagen breek ik de redcellen op het broedraam onder de separator en herstel de situatie van vóór de ingreep. Een tweede optie is om deze gelegenheid te baat te nemen om koninginnen te kweken. Ik ga dan te werk zoals ik beschreef bij de vorige optie. Er komt echter geen broedraam in de verplaatste honingzolder, maar ééndaagse koninginnendopjes (overlarfproject) of dopjes voorzien van ééndaagse larfjes. Ik  breng ze tussen de toplatten van de honingkamer aan of prik ze, aan een plaatje gehecht, vast in een honingraam. Verder is het belangrijk dat de broedkamer voldoende voedsel bevat. Gezien de bijen onder de separator geen redcellen kunnen aanzetten, besteden ze al hun zorg aan de ontvangen doppen. Nu wacht ik elf dagen alvorens de oorspronkelijke situatie te herstellen, de ongeboren koninginnen zitten nog in hun dop en zijn intussen vijftien dagen oud.

Het gebeurt vaak dat ik een dergelijke dop in de raat van een drieraamse broedaflegger prik. De koningin loopt er de dag nadien uit waarna de bijen ze probleemloos aanvaarden en haar bevruchting voorbereiden.

Andere keren kooi ik de doppen in en plaats ze in de broedstoof, waar ze in uitlopen. Deze jonge koninginnen merk ik waarna ze bv. in een bevolkt ERK-kastje gaan ter bevruchting.

Gevolg van deze ingreep

De vliegbijen die aanvankelijk in de broedkamer(s) vertoefden, vliegen af en trekken daarna de hun vertrouwde vliegopening binnen, onderaan de kast. In de broedkamer(s) blijven enkel jonge bijen over met de koningin en het broed. De zwermstemming is voorbij en de koningin gaat opnieuw aan de leg.

Tot hier het beknopte overzicht van de methode van broedbeperking en de vorming van een tussenaflegger. In het volgende deel kunt u lezen hoe ik de tussenaflegger en de broedbeperking gebruik om mijn doel te bereiken: ‘een dode mijt is een mooie mijt’.