Enkele gedachten over leven met varroa

Doctor Kefyn M. Catley

Ik was een van die rare kinderen die altijd op zoek was naar insecten. De verborgen wereld van insecten fascineert me vandaag de dag nog steeds. Ik ben een professor in de biologie aan de Western Carolina University, waar ik, onder andere, lesgeef over de evolutionaire biologie van spinnen en andere geleedpotigen. Ik ben ook een imker die varroa benadert vanuit een ‘nieuw’ perspectief.

53_1

Soms herbeleef ik nog zeer levendig mijn eerste ontmoeting met een echte imker. Ik was vaak in zijn bijenstand en was geïntrigeerd door zijn ‘macht over de bijen’. Om mij aan te moedigen gaf hij me een oude beroker, die ik gekoesterd heb. Helaas, bijen houden in een sociale woonwijk leek voor mijn ouders onmogelijk. Het was pas vele jaren later dat ik mijn eerste bijen kreeg. Nadien verbleef ik niet lang genoeg op dezelfde plaats om bijen te kunnen houden, tot ik verhuisde naar de bergen van West Noord-Carolina in 2007.

Varroabestrijding

In de jaren ’80 was Varroa destructor mij onbekend, maar toen ik opnieuw begon te imkeren en een cursus volgde, werd grote nadruk gelegd op de grote vijand nummer één en de bestrijding ervan. Maar ik was ook opgelucht dat een groeiend aantal mensen de waarde inzag van ‘apicentrische bijenteelt’. Deze omvat vele standpunten: van zij die volledig tegen chemische behandelingen zijn – maar zich goed voelen bij behandelingen met essentiële olie, poedersuiker enz. – tot aan de imkers die vinden dat de bijen het zelf het beste weten en alle vormen van behandeling vermijden. Ik val in de laatste categorie en het doel van dit artikel is om een wetenschappelijke basis voor te stellen zodat je een weloverwogen keuze kunt maken.

Selecteren op een betere mijt

Terwijl de aandacht in de afgelopen tien jaar gericht was op het kweken van varroatolerante bijen, hield vrijwel niemand rekening met de mogelijkheid om te selecteren voor een betere mijt, ofwel een minder kwaadaardige stam van varroa. Er zijn twee onderzoeksverslagen die overtuigend bewijzen dat niet-behandeling zal resulteren in minder virulente mijten:

  • Het onderzoek van Arnot Forrest (noordoosten USA) in 2006 door Tom Seeley, dat evenwel niet alle aandacht kreeg dat het verdiende,
  • Het onderzoek in Oost-Afrika van 1997-2009, gerapporteerd door Frazier in 2009.

 

Mijten zijn overal en houden het leven in stand

Varroa of andere mijten zullen altijd ectoparasieten van de bijen zijn, ze zijn er uitstekend voor aangepast. En sommige mijten zullen altijd profiteren van de omstandigheden om zichzelf te beschermen, te voeden en zich voort te planten. Op hun beurt zullen virussen profiteren van de voedingswijze van de mijten. We zijn terecht meer en meer bezorgd over virussen, maar ook zij vallen onder de beperkingen van natuurlijke selectie.

Mijten zijn een van de hoogst ontwikkelde organismen. Ze evolueren reeds 365 miljoen jaar. Met 40.000 beschreven soorten zijn ze de grootste groep van de twaalf spinachtigen. Ze zijn zowel medisch als economisch de belangrijkste, want ze zitten letterlijk overal. Zonder mijten in de bodem, essentieel voor het handhaven van de vruchtbaarheid, zouden er geen planten zijn om onze bijen te voeden! Howard E. Evans schat dat een hectare weiland 666.300.000 mijten bevat. Ze zullen niet weggaan, het maakt niet uit hoeveel ton pesticiden we op hen dumpen, dus kunnen we maar beter uitzoeken hoe met hen te leven.

Duurzame oplossing

Voor ons imkers is de enige duurzame oplossing het creëren van optimale omstandigheden voor natuurlijke selectie. Varroa is een ectoparasiet die zich voedt met de hemolymfe van de bijen, en de mijten zijn geëvolueerd om hun gastheren (of gastvrouwen) niet te doden. Met de nodige tijd en de juiste omstandigheden, zal varroa even relatief goedaardig worden als tracheale mijten.

Elke varroabehandeling vertraagt of elimineert de processen die leiden tot evenwicht. Het is een symptoombestrijding die sterkere mijten en zwakkere bijen produceert. Natuurlijk zetten de producenten alle middelen in om ons te overtuigen van de waarde van acariciden, maar de wetenschap en ervaringen uit het verleden vertellen ons iets anders.

Een ander belangrijk aspect is dat Apis mellifera niet de natuurlijke gastheer is van Varroa destructor. Die is inheems in Azië en parasiteert Apis cerana. Omdat A. cerana en V. destructor een stabiele relatie hebben, wordt de bij zelden negatief beïnvloed door

de mijt. Pas nadat kolonies van A. mellifera zijn ingevoerd in Azië, werd aangetoond hoe verwoestend de mijten kunnen zijn. Deze verschuiving naar A. mellifera kan 50-100 jaar hebben geduurd (Webster & Delaplane, 2001). Wanneer parasieten van gastheer veranderen worden ze super virulent, omdat de nieuwe gastheer geen natuurlijk geëvolueerde afweerstrategieën heeft. We dienen te streven naar een situatie waarin varroa een relatief goedaardige parasiet van onze honingbij wordt.

Drie voorwaarden

53_2Kefyn M. Catley behaalde zijn Bachelor of Science (Honours) in de zoölogie aan de Universiteit van Wales, zijn Masters in de biologie aan de West-Carolina University en zijn Ph.D. (=Doctor) in geleedpotigen-systematiek aan de Cornell University. Zijn achtergrond ligt in de evolutionaire biologie en hij werkte een aantal jaren als wetenschappelijk onderzoeker bij het American Museum of Natural History, New York, waar hij de evolutionaire biologie van spinnen onderzocht. Hij bestudeerde spinnen in Chili, Australië, Europa en heel Noord-Amerika. Hij is professor in de biologie en directeur van het Science Education Program aan de West-Carolina University. Eerder bekleedde hij faculteitsfuncties bij de Rutgers and Vanderbilt University. Zijn onderwijsonderzoek gaat over de moeilijkheden om evolutie te begrijpen, in het bijzonder macro-evolutie en boomdenken, en hoe om te gaan met de menselijke perceptie en het begrip van de natuurlijke wereld. Zijn biologisch onderzoek richt zich op de biologie en de systematiek van spinnen. Hij heeft veel gepubliceerd over de biologie van spinnen, hun evolutie en milieueducatie, en over de biodiversiteitscrisis. Hij woont in de Great Smoky Mountains van North Carolina, waar hij bijen houdt, cello speelt, en als een fervent backpacker, probeert de Appalachian Trail in stukken te bewandelen.

Natuurlijke selectie is een opeenvolging van processen waardoor erfelijke eigenschappen die maken dat een organisme meer kansen heeft om te overleven en zich succesvol voort te planten, steeds vaker voorkomen in opeenvolgende generaties. Het is een belangrijk mechanisme van evolutie dat aan drie voorwaarden dient te voldoen:

a) voldoende genetische variatie tussen individuen in een populatie.

b) de selectiedruk, veroorzaakt door een aantal milieufactoren.

c) voldoende tijd en, in geval van co-aanpassing, voldoende interactie tussen de twee taxa, zoals het geval is bij Varroa destructor en Apis mellifera. Als imkers zijn wij in staat om deze voorwaarden zowel positief als negatief te beïnvloeden.

Een cruciaal onderdeel is het handhaven van een hoge mate van genetische diversiteit in onze standen:

a) door middel van selectie, die alleen kan optreden waar er een grote poel van genetisch materiaal is. Dit wordt over het algemeen niet bereikt door de aankoop van koninginnen van een handvol telers.

b) door selectiedruk de tijd te geven.

c) door het minimaliseren van horizontale overdracht.

Twee onderzoeken

  • In 2006 meldt Tom Seeley dat wilde kolonies van de Europese honingbij, die gevestigd zijn in Arnot Forest (noordoosten USA), zeker sinds 1978 waren besmet met V. destructor. Opvallend is dat bij hen het aantal mijten niet piekt in de late zomer. Om te testen of deze bijen in staat zijn om de voortplanting van de mijten te onderdrukken, werden kolonies van deze bijen en Amerikaanse carnica’s geënt met mijten van een andere bijenstand. De groeipatronen van de mijtenpopulaties werden met elkaar vergeleken en er werd geen verschil gevonden. Dit wijst er op dat de stabiele bij/mijt-relatie, waargenomen bij deze bijen, veroorzaakt werd door mijten die minder virulent (kwaadaardig) zijn, en niet door bijen die meer varroatolerant zijn.

De gegevens ter ondersteuning van de avirulentie van deze mijten en een stabiele bij/mijt-relatie zijn overtuigend, maar wanneer bijen worden beheerd op een typische bijenstand zijn de mogelijkheden voor onbedoelde horizontale overdracht, (door vervliegen) en voor opzettelijke horizontale overdracht, (bij het maken van afleggers) hoog.

  • In een recent artikel van Frazier et al. (2010), werden een groot aantal kolonies van de Apis mellifera capensis en Apis mellifera scutellata onderzocht op locaties in Oost-Afrika. Bijna alle volken waren geïnfecteerd met varroa. Sinds de introductie in 1997, was er eerst een snelle daling van het aantal volken. Maar de imkers daar waren zich niet bewust van de aanwezigheid van de mijt, noch hadden zij enige negatieve invloed op hun bijen gemerkt. De auteurs rapporteren: ‘Twaalf jaar na de introductie van de mijt bij honingbijen van A. m. capensis en A. m. scutellata, lijken wilde zowel als beheerde volken tolerantieniveaus te hebben die de ziektestatus van deze mijt hebben gereduceerd tot incidenteel’. Volgens Allsopp. (2006) is een toename van hygiënisch gedrag en het lage niveau van varroabestrijding verantwoordelijk voor deze tolerantie.

 

Virulentietheorie

Het onderliggende concept is de virulentietheorie die is aangetoond bij een aantal pathogenen en parasieten.

Als we ervoor zorgen een stam mijten een tijd bij dezelfde bijen te houden, voorspelt de theorie dat de mijten minder virulent zullen worden, ongeacht de eventuele tolerantie die de bijen verwerven in het proces. Dit proces wordt verticale transmissie genoemd. Met andere woorden, als het reproductief succes van de gastheer sterk wordt beïnvloed door de mijten, dan doen de mijten het ook slecht. Hun genen zullen doorstromen naar de volgende generaties, zodanig dat na verloop van tijd, de hele bevolking verandert in een avirulente mijtenpopulatie, met als gevolg een stabiele bij/mijt-relatie.

Seeley zegt: ‘Er zijn sterke aanwijzingen dat de relatie waarin zowel bijen als mijten overleven, zich heeft ontwikkeld in geïsoleerde populaties die leven onder wilde of wildachtige omstandigheden.’ Dit gaat er natuurlijk van uit dat zich zeer weinig vervliegen voordoet tussen de volken. Dit zou immers leiden tot het andere type van overdracht: horizontale transmissie. Hierover zegt Seeley: ‘De horizontale overdracht, gedefinieerd als een besmettelijke overdracht tussen niet-verbonden gastheren, bevordert de ontwikkeling van virulente parasieten door begunstiging van degenen die zich sterk (en dus schadelijk) reproduceren bij de huidige gastheren vooraleer over te gaan tot nieuwe’ (Ewald, 1983; Bull, 1994).

 

Ander beheer

Als imker houden we ons aan bepaalde werkwijzen: bestrijding van de mijten, het dicht bij elkaar plaatsen van kasten, het verplaatsen van broedraten en het voorkomen van zwermen. Deze handelingen bevorderen horizontale overdracht en daardoor dus virulentere mijten.

Alternatieve technieken die we moeten overwegen zijn onder andere: beginnen met tolerante bijen, het maximaliseren van de genetische diversiteit in de koninginnen, afleggers maken in de zomer, en het minimaliseren van horizontale overdracht. Zomerafleggers zijn goed, maar vermijd het mengen van ramen uit verschillende kasten, zelfs als dat een kleinere aflegger betekent. Over het verwijderen van darrenraat is men er nog niet uit. Gezond verstand en de theorie van natuurlijke selectie voorspellen dat dit zal leiden tot mijten die zich in de werkstercellen voortplanten, maar er zijn geen harde gegevens voor.

 

Chemische bestrijding

De acariciden die we zelf in de bijenkast brengen, samen met de overvloed aan insecticiden, herbiciden en fungiciden die de bijen binnenbrengen, zorgen voor grotendeels onbekende subletale en synergetische effecten. Het is een wonder dat bijen nog kunnen overleven. Daarbij komt nog dat bijen 66% minder genen in immuunrespons hebben, vergeleken met fruitvliegen en muggen. We moeten ons ervan bewust zijn dat bovenop alles wat bijen te verwerken hebben, ze van nature een lage weerstand hebben. Het handhaven van een gevoelig immuunsysteem is metabolisch erg duur. Selectie hiervoor wijst op een bescherming op het niveau van het superorganisme. Hierbij gaat het over de samenstelling van de atmosfeer in het nest, en over propolis. Inzicht in de werking hiervan is een nieuw en opwindend onderzoeksgebied.

 

Mentaliteitswijziging

53_3Dit artikel is geschreven vanuit het perspectief van de hobby-imker, maar misschien is het wel de echte vraag hoe commerciële imkers het acaricidespoor kunnen verlaten zonder dat hun bedrijf instort. Hierop is geen gemakkelijk antwoord mogelijk. Een wijziging in het beheer is aangewezen. De verliezen moeten ingecalculeerd worden. Overigens blijkt uit de beschikbare gegevens dat deze verliezen niet hoger zullen zijn dan de gemiddelde trend van de laatste jaren, namelijk 30 tot 50%, en dit gedurende slechts enkele jaren.
Het is niet mijn bedoeling om je te veranderen in een arachnofiel. Wél wil ik je vragen te overwegen met mijten rekening te houden, en ze te beheren op een manier die stabiele relaties met bijen bevorderen. Want op de lange termijn is het zinloos om te proberen varroa uit te roeien. Dus welke alternatieven hebben we?

Anekdotisch bewijs van mezelf en van anderen die ook zo werken, suggereert dat na drie jaar met verliezen de situatie zich stabiliseert en de bijen het goed doen. Bijenteelt is geen exacte wetenschap. Maar er zijn dingen die we kunnen doen om de toestand te laten overhellen in de richting van stabiele bij/mijt-relaties. Of we kunnen er op zijn minst voor kiezen op een manier te werken die het realiseren van dit doel niet tegenwerkt.

 

Referenties
Allsopp, M. (2006). Analysis of Varroa destructor infestation of southern African honeybee populations, MS Dissertation, University of Pretoria, Pretoria. 

Anderson, D. L, & Trueman, J.W.H. (2000). Varroa jacobsoni (Acari: Varroidae) is more than one species. Experimental and Applied Acarology 24: 165-189.

-Bull, J. J. (1994). Perspective: virulence, Evolution 48, 1423-1437.

-Evans, H. E. (1993). Life on a Little Known Planet. The Lyons Press.

-Ewald, P. (1983). Host parasite relations, vectors, and the evolution of disease severity, Annu. Rev. Ecol. Syst. 14, 465-485.

-Frazier, M., Mullin, C., Frazier, J., Ashcraft, S. (2008). What have pesticides got to do with it? Am. Bee J. 148, 521-523.

-Frazier,M.,Muli,E., Conklin,T., Schmehl,D., Torto,B.,Frazier, J.,Tumlinson, J.,Evans, J. D.,& Raina, S. (2010). A scientific note on Varroa destructor found in East Africa; threat or opportunity? Apidologie 41 (4) 463-465.

-Seeley, T. D. (2007). Honey bees of the Arnot Forest: a population of feral colonies persisting with Varroa destructor in the northeastern United States. Apidologie 38, 19-29 19.

-Webster, T. C. & Delaplane, K. S. (2001). Mites of the Honey Bee. Dadant and Sons, Inc., Hamilton, Illinois. 280 pp.

 

Copyright 2012, Kefyn M. Catley – Holy Bee Press. Vertaald en ingekort met toestemming van auteur en uitgever, door Luc Pintens. De niet-ingekorte versie staat in de eerste nieuwsbrief van de Werkgroep Apicentrische Bijenteelt.