Bron: Maandblad van de Vlaamse Imkerbond
Jaargang: 92
Jaar: 2006
Maand: mei
Auteurs: Piet Van Dugteren
PSEUDO-SCHORPIOENEN
Hebt u ook al walnotenbladeren verbrand om de varroa terug te dringen? Of bloemsuiker over een bijennest gestrooid? Neen? Dan hing u misschien al parafinetouwtjes tussen de ramen? Ik wil maar zeggen, vele collega’s wereldwijd ondernamen lofwaardige pogingen om de mijt zonder chemie te bestrijden. Hoewel deze handelswijzen misschien niet altijd in overeenstemming zijn met de eisen en de regels van de wetenschap, verdienen ze toch onze aandacht, want elke dode mijt is een mooie mijt. En nu zou dus ook de ‘pseudo-schorpioen’ in deze alternatieve samenhang een rol kunnen spelen. Wait and see … want een hoge doeltreffendheid is bijzonder belangrijk bij het bestrijden van de ergste kwelgeest die de imkerij ooit teisterde.
Pseudo-schorpioenen vormen een orde die tot de klasse van de Arachnidae behoren waarin we o.a. ook de spinnen terugvinden. Het zijn minder bekende diergroepen. De grootste soorten zijn nog geen centimeter lang, de meeste halen zo’n 2 mm. Ze lijken sprekend op de veel grotere schorpioenen, maar hebben geen gifstaart. Het zijn roofdieren met schorpioenachtige kaken die wel giftig zijn. De kleinste soorten zijn zelfs in boeken te vinden, waar ze jacht maken op stofluizen. In de Benelux vinden we een vijftiental soorten. (gdr)
Zuid-Afrika …
Als ik aan de eerste de beste imker zou zeggen dat de varroamijt goed is voor de bij, hij zou me gek verklaren. En toch …
Het zal een jaar of acht geleden zijn dat er in het blaadje van de plaatselijke bijenvereniging een stukje geschreven werd over een Zuid-Afrikaanse imker. Hij stelde dat zijn streek weinig last had van de varroamijt, dankzij de aanwezigheid van pseudo-schorpioenen, tot in de kasten toe. Ik probeerde achter het adres van deze imker te komen, maar de mail was volgens de redactie niet meer te traceren.
… en Nederland
Jaren later kwam ik voor het eerst met het diertje in aanraking. Een oude vrijwilliger, ‘Siert’ was zijn naam, die werkzaam was bij de heemtuin waar destijds mijn kasten stonden, gaf me een exemplaar dat hij daar had gevonden. Ik heb het diertje aan een entomoloog gegeven. Het bleek om een pseudo-schorpioen te gaan. Ik gaf het terug aan Siert en een week later bezorgde hij mij een kopie van het boek ‘The Biology of Pseudo-Scorpions’ van Peter Weygoldt.
In het hoofdstuk ‘Ecology’ wordt vermeld dat de soort ‘Chelifer cancroides’ onder andere voorkomt in bijenkasten. Ik ben op zoek gegaan naar deze soort, maar heb ze tot dusver niet gevonden. In hoeverre vaststaat of deze soort inderdaad nog in bijenkasten voorkomt, is niet bekend. Op het imkerforum www.imkerforum.nl staat een interessante dialoog tussen Henny Peters en dr. Barry Donavan. Laatstgenoemde deed de afgelopen jaren veel onderzoek over dat onderwerp.
In mei 2004 vond ik een groot aantal pseudo-schorpioenen van het geslacht pselaphochemes, die, volgens the Biology of Pseudo-Scorpions, voorkomen in composthopen, maar ook in het hol van bosmuizen. Dat laatste gegeven is erg interessant omdat aardhommels in verlaten muizenholen nestelen. Interactie tussen de pselaphochemes en aardhommels is dus aannemelijk. Met andere woorden deze pseudo-schorpioenen zijn niet onbekend met sociale insecten.
In The Biology of Pseudo-Scorpions wordt vermeld dat pseudo-schorpioenen onder meer in vogelnesten en aardhommelkolonies voorkomen. Verschillende soorten kennen een zelfde gastheer, maar de meeste leven bij meerdere gastheren. Dat is niet vreemd aangezien pseudo-schorpioenen een zeer gevarieerd dieet hebben.
Op eigen stand
Ik ontdekte tijdens mijn zoektocht naar een goed kweeksysteem voor pseudo-schorpioenen dat ze snel tevreden zijn en kan me eigenlijk niet voorstellen dat er niet een paar in of onder een bijenkast zouden blijven hangen.
Ik liet destijds een honderdtal pseudo-schorpioenen in mijn kasten los. Eind augustus 2004 kwam ik terug van een lange vakantie en zag op een vliegplank een dode wesp liggen. Het voorgaande jaar hadden veel wespen zich tegoed gedaan aan de scharrelaars die met bosjes uit mijn kasten vielen. Toch twijfelde ik nog of ik wel een goede soort pseudo-schorpioen gebruikte, uiteindelijk was het geen Chelifer cancroides.
Ik zag later een documentaire over de coyote die toonde hoe het dier zich had aangepast aan de stedelijke omstandigheden. Ook werd het dier in Yellow Stone Park in beeld gebracht. In dat natuurgebied werden de wolven na lange afwezigheid weer ingevoerd. Ze maakten meteen korte metten met de coyote.
Dus dacht ik dat bij afwezigheid van Chelifer cancroides andere predatoren zijn plaats konden innemen en als tussenpaus fungeren. Aangezien chemisch behandelde kasten entomologisch gezien op een woestijn lijken met alleen wat bijen en mijten kunnen potentiële varroapredatoren er niet in gedijen. Wat u eigenlijk wilt hebben, is een biotoop met veel organismen die in harmonie leven met het volk. Het lijkt me logisch dat hoe diverser de biotoop is, des te beter deze het volk kan beschermen. In die zin is de mijt gunstig voor de bij, omdat ze de biotoop vergroot. U kunt zeggen dat wat goed is voor de pseudo-schorpioen, uiteindelijk ook goed is voor de bij. Neem bijvoorbeeld de kleine kastkever. Wie houdt hem straks tegen? Welke nieuwe chemische middelen zullen we weer op de schappen vinden? En welke plaag volgt?
Ik heb mijn stand intussen zo aangepast dat pseudo-schorpioenen het naar hun zin hebben. Ik heb twee lange balken van 30 cm hoog naast elkaar gelegd, waartussen ik dorre bladeren leg en daarboven staan mijn kasten. Ik neem regelmatig bodemmonsters en kom soms pseudo-schorpioenen tegen.
Dat pselaphochemes varroa eet, staat in ieder geval vast. Ik deed thuis een proefje. Vóór een in een holletje wachtende pseudo-schorpioen legde ik een mijt. Ik kon weinig zien omdat de mijt vóór de pseudo-schorpioen lag. Per ongeluk liet ik mijn loep vallen. Hierdoor geschrokken verliet pselaphochemes zijn holletje en zocht een nieuwe schuilplaats. Hierbij nam hij de mijt mee in een van zijn scharen. Ik kon nu beter zien wat er gebeurde: de pseudo-schorpioen spoot gif in de mijt, waarna hij deze leeg zoog. Het hele gebeuren duurde meer dan een uur. Ik herhaalde deze proef. Van de mijten bleef alleen het onverteerbare exoskelet over. Deze schilletjes vind ik nu ook onder op de schuifladen.
Ik kweek Pselaphochemes bedrijfmatig en verkoop kokertjes met 25 stuks ervan voor 8 euro. Eigenlijk is een behandeling een eenmalige zaak, zolang u natuurlijk geen bestrijdingmiddelen gebruikt.
Meer weten? Geïnteresseerd in een lezing? Neem dan contact op met de auteur: Piet Van Dugteren, Tolmastraat 590, 3038 sl Rotterdam, e-mail: karipiet192@msn.com.
Foto’s:
Pag. 14: Kees Van de Krieke©.
Pag. 15: Lamprochernes nodosus,
www.gardensafari.net ©; Chelifer cancroides, www.aegaweb.com ®.