Bron: Maandblad van de Vlaamse Imkersbond
Jaargang: 97
Jaar: 2011
Maand: Juni
Auteurs: Vincent Dietemann en Anton Imdor
(Zentrum für Bienenforchung, Agroscope Liebefeld-Posieux. Alp)
Vertaling: Hugo Bes

VERMINDEREN KLEINE CELLEN VARROABESMETTING?

19_1

De uitvinding van de waswafel, toegeschreven aan A. I. Root in 1857, was voor de bijenteelt een revolutie.

Met dit systeem werd het mogelijk het bouwgedrag van de bijen beter te sturen en gelijkmatige, beter te hanteren raten te bekomen.

Het werd ook mogelijk de grootte van de cellen, die door de werksterbijen worden gemaakt, te beïnvloeden.

Indien uitsluitend waswafels met een celdiameter van minder dan 6 mm worden gebruikt, wordt ook het darrenbroed verminderd, dat grotere cellen vereist.

Door verandering van de celgrootte voor werksters, die tussen de 4,9 en 5,4 mm ligt, is het ook mogelijk de grootte van de werksterbijen te beïnvloeden.

Kleine cellen tegen varroa

In het begin van de invasie van de varroamijt in Europa en de Verenigde Staten bestond het eerste offensief tegen deze parasiet uit chemische bestrijdingsmiddelen. Door de ontwikkeling van residu’s in de bijenproducten en het ontstaan van resistente varroastammen werden zowel imkers als consumenten er zich van bewust dat deze bestrijdingsmiddelen geen ideale oplossing zijn.

Daarom begonnen talrijke imkers en wetenschappers de zoektocht naar alternatieve bestrijdingsmiddelen. Een van deze alternatieve methoden vertrok van de volgende vaststellingen:

Ten eerste worden de meeste mijten in darrencellen geboren, die met een celdiameter van ongeveer 7 mm groter zijn dan werkstercellen.

Ten tweede worden bijenrassen die natuurlijkerwijze meer resistent zijn tegen de varroa geboren in kleinere cellen dan de Europese bijen.

En ten derde zou de standaardgrootte van de wasramen met een diameter van 5,4 mm te groot zijn in vergelijk met de 4,9 mm die de Europese bijen normaal bouwen (een literatuurstudie over waswafels toont aan dat de natuurlijke grootte tussen 4,9 en 5,4 mm ligt).

Deze vaststellingen bevestigen het vermoeden dat de celgrootte de voortplanting van de varroamijt beïnvloedt. De hypothese is als volgt: hoe kleiner de doormeter van de cellen, hoe minder plaats voor de parasitaire varroamijt tussen de bijenpop in ontwikkeling en de celwand.

Controversiële resultaten

Talrijke artikels in vaktijdschriften en op het internet rapporteren over de invloed van de celgrootte op de voortplanting van de varroamijt. De meeste artikels postuleren een kleiner aantal mijten als gevolg van kleinere celgrootte. Zonder wetenschappelijk bewijs zijn deze resultaten echter niet overtuigend.

Wanneer daarentegen de invloed van kleine cellen op de ontwikkeling van de parasitaire populatie volgens strenge wetenschappelijke methoden wordt onderzocht, wordt in de meeste gevallen geen invloed van de celgrootte vastgesteld (zie referenties 1, 2, 3, 4, 5, 6).

Voorstanders van kleine cellen bekritiseren vooral het feit dat deze studies nauwelijks meer dan een jaar duurden.

Testvoorwaarden

Om de werking van kleine cellen op de vermindering van de varroa in een volk over een relatief lange periode te onderzoeken, hebben we op een bijenstand van 16 testvolken, de volken verdeeld in twee groepen van gelijke grootte. In de ene groep werden waswafels gebruikt met ‘normaal’ grote cellen met een diameter van 5,4 mm.

In de tweede groep werden kleine cellen met een diameter van 4,9 mm gebruikt. Op het einde worden beide groepen met elkaar vergeleken. De studie werd uitgevoerd over een periode van drie jaar. Daar de testvolken oorspronkelijk van verschillende imkers afkomstig waren, werd het eerste seizoen gebruikt voor de egalisatie van de ontwikkelingsen besmettingsparameters van de varroa tussen de volken met normaal grote en kleine cellen. Na één seizoen werden de volken in dezelfde bijenhal opgesteld en verder op dezelfde manier behandeld.

De natuurlijke mijtenval en de mijtenval na behandeling met thymol (augustus en september 2007) of mierenzuur (augustus en september 2008 en 2009) en oxaalzuur (november 2007, 2008 en 2009) werden door de imker gemeten die de bijen verzorgde.

Ieder jaar voor en na de winterrust werden monsters van 100 bijen genomen. Deze werden gewogen, om op deze wijze indirecte informatie te bekomen over de grootte van de bijen. Daar het gewicht in directe relatie staat met de grootte van een bij, is het minder tijdrovend de bijen te wegen, dan bij iedere werkster de grootte te bepalen op basis van anatomische kenmerken.

Gedurende het derde seizoen (2009) werd de celgrootte van de raten gemeten (zie foto), om te onderzoeken of de celgrootte door de larvencocons van reeds geboren bijen wordt verkleind. Er werd een klein verschil gemeten: 5,26 mm in plaats van 5,4 mm voor de normaal grote cellen en 4,83 mm in plaats van 4,9 mm voor de kleine cellen.

Het onderscheid in grootte tussen beide celtypes gedurende de test bleef dus bestaan. Het aantal bijen en de hoeveelheid broed werden telkens voor en na de winterrust gemeten met de telmethode van Liebefeld.

Resultaten

In de jaren 2008 en 2009 werden in de volken met kleine cellen gemiddeld de helft geteld van het aantal mijten dan in de volken met grote cellen. In beide groepen werden echter grote verschillen vastgesteld in het totaal aantal getelde mijten (zie afbeelding 1). In de groep met normaal grote cellen waren er volken met weinig varroa en in de groep met kleine cellen waren er volken met hoge varroabesmetting.

Het verschil tussen de groep met normaal grote en de groep met kleine cellen is hierdoor wat betreft varroapopulatie in geen van beide jaren statistisch significant. Het gewicht en dus ook de grootte van de bijen met grote en kleine cellen is met elkaar vergelijkbaar (zie afbeelding 2). Dat geldt voor beide jaren.

Het resultaat is verrassend, daar in het algemeen de grootte van de bij correleert met de grootte van de cel waarin zij geboren is. In de literatuur wordt bij bepaalde bijensoorten daarentegen uitzonderingen gerapporteerd. Dit resultaat ondersteunt de veronderstelling dat in kleine cellen minder plaats is voor de ontwikkeling van mijten tussen de bijenpop en de celwand dan in grote cellen. Een vermindering van de plaats die noodzakelijk is voor de ontwikkeling van een varroamijt kan de tendens verklaren van minder mijten in volken met kleine cellen.

De sterkte van volken, die in kleine en normaal grote cellen opgroeien zijn voor en na de winterrust gelijkaardig. De verschillen tussen beide groepen zijn niet statistisch significant. De kleine celgrootte heeft ook geen positieve invloed op de ontwikkelingssnelheid van de volken in het voorjaar, in tegenstelling tot wat in dit verband dikwijls in de literatuur wordt beweerd.

Eindbesluit

Ondanks een niet significant verschil tussen de groepen met kleine en normaal grote cellen, worden in kleine cellen gemiddeld minder varroamijten geteld. Onder onze testvoorwaarden (geïsoleerde bijenstand met de zwarte bij (Apis mellifera mellifera) werd door het gebruik van waswafels met kleine cellen eenzelfde vermindering bereikt als door het snijden van darrenbroed (zie referentie 8).

Bij gelijkaardige bijensoorten als deze gebruikt in onze test en geïsoleerde opstelling van de bijenhal kan bij toepassing van de alternatieve bestrijdingsmethode van ZBF, bijvoorbeeld afgezien worden van de eerste mierenzuurbehandeling van lange duur. De overige behandelingen (tweede mierenzuurbehandeling begin september en de winterbehandeling met oxaalzuur) blijven voor het volk levensnoodzakelijk.

Het is nochtans niet mogelijk deze resultaten te gebruiken voor alle bijensoorten, daar verschillen kunnen optreden in de verhouding tussen celgrootte en de grootte van de daarin opgroeiende individuen (zie referentie 8). Andere nog weinig gekende factoren (ouderdom en chemische samenstelling van de was, afstand tussen larve en celwand) kunnen de vermeerdering van parasieten eveneens beïnvloeden.

Bovendien moet de invloed van de afstanden tussen de bijenstanden onder elkaar, evenals de daarmee samenhangende kruisinfectie tussen de volken in rekening worden gebracht. De op een weinig geïsoleerde bijenstand – met anders gelijke factoren zoals behandelingsmethode, imkertechnieken en kleine celgrootte – bekomen data tonen aan dat het aantal varroa in een volk ongeveer 5 tot 8 maal hoger is dan in ons geval, wanneer de besmetting van andere bijenstanden komt (afbeelding 4).

Spijtig stond op de bijenstand die blootgesteld was aan externe varroabesmetting geen volk met normaal grote cellen. Daarom is het niet mogelijk vast te stellen dat deze factor, de werking van kleine cellen op de grootte van de varroapopulatie, beïnvloedt.

Door het risico op externe besmetting door de grote dichtheid van bijenstanden in Zwitserland, kunnen we de invloed van kleine cellen onder gelijkaardige uitbatingsvoorwaarden niet voorspellen. Om besluiten te trekken, die zich gemakkelijker laten veralgemenen, moet de werking van kleine cellen op meerdere bijenstanden in verschillende landstreken worden onderzocht, zodat factoren zoals wederbesmetting en klimaat in rekening kunnen worden gebracht.

De onderzoeksresultaten werden weliswaar bekomen in ongewone uitbatingsvoorwaarden, evenwel is het mogelijk een vermindering van de varroapopulatie aan te tonen. In de wetenschappelijke literatuur wordt er meestal op gewezen dat een positieve invloed van kleine cellen bij de varroabestrijding niet kan worden bewezen. De beslissing al of niet gebruik te maken van kleine cellen moet daarom overgelaten worden aan de imker zelf.

Op dit ogenblik geldt in ieder geval dat de alternatieve bestrijdingsmethode, volgens de aanbevelingen van het Zentrum für Bienenforchung (ZBF), het beste middel tegen de varroa is (zie www. apis.admin.ch).

We bedanken Emil Feurer voor het beheer van de bijenstand, evenals Werner Walker en Balser Fried voor de ondersteuning en hulp bij dit project. In het bijzonder bedanken we Balser Fried voor het gebruiken van zijn data (zie afbeelding 4).

19_2

 

19_3

 

 19_4

 

 19_5

 Literatuur

1. Erickson, E. H., Richardson, G. V., Kehl, K. L., Arp, D. L., Cameron, B. E. (1999) Effects of comb cell diameter on parasitic mite infestations in honey bee colonies. USDA Agricultural research service.

2. Zhou, T., Yao, J., Huang, S. X., Huang, Z. Y. (2001) Larger Cell size reduces Varroa mite reproduction. American Bee Journal, 141(12): 895-896.

3. Liebig, G., Aumeier, P. (2007) Helfen kleine Zellen gegen Varroa? Deutsches Bienen Journal 15(4: 32-33).

4. Ellis, A. M., Hayes, G. W., Ellis, J. D. (2009) The efficacy of small cell foundation as a varroa mite (Varroa destructor) control 2009. Experimental and Applied Acarology 47(4): 311-316.

5. Mary, F. Coffey, M. F., Breen, J., Brown, M. J. F., McMullan, J. B. (2010) Brood-cell size has no influence on the population dynamics of Varroa destructor mites in the native western honey bee. Apis mellifera mellifera Apidologie 41(5): 522.

6. Maggi, M., Damiani, N.,Ruffinengo, S., De Jong, D., Principal, J., Eguaras, M. (2010) Brood cell size of Apis mellifera modifies the reproductive behavior of Varroa destructor. Experimental and Applied Acarology 50(3): 269-279.

7. McMullan, J. B., Brown, M. J. F. (2006) Brood-cell size does not influence the susceptibility of honey bees (Apis mellifera) to infestation by tracheal mites (Acarapis woodi). Exp. Appl. Acarol. 39(3-4): 273-280.

8. Charrière, J. D., Imdorf, A., Bachofen, B., Tschan, A. (1998) Le retrait du couvain de mâles opercule: une mesure efficace pour diminuer l’infestation de varroas dans les colonies. Revue Suisse d’apiculture 95(3): 71-79.