Bron: Maandblad van de Vlaamse Imkersbond
Jaargang: 96
Jaar: 2010
Maand: Maart
Auteurs: D. laget; B. Rotthier en F. jacobs

BIJENSTERFTE IN VLAANDEREN, ENKELE CIJFERS

Het laatste decennium heeft de imkerij wereldwijd te kampen met verhoogde bijensterfte. Waar we vroeger een natuurlijke bijensterfte van 5-10% als normaal beschouwden, hebben veel imkers momenteel te kampen met veel hogere sterftecijfers. Sinds 1998 wordt dit de ‘verdwijnziekte’ genoemd, de verzamelnaam voor alle situaties waarin een schijnbaar gezonde en sterke kolonie plots verdwijnt. Hooguit blijft de koningin achter met een klein groepje werksters. De bijen verdwijnen zonder aanduidbare verklaring.

Volgens een rapport van het EFSA (European Food Safety Authority), uitgebracht in 2008, kenden 9 Europese lidstaten een bijensterfte hoger dan 10% in de jaren 2006 en 2007.

8_10_1

steekt Italië er sterk bovenuit. Onze buurlanden Nederland en Duitsland staan ook op de zwarte lijst met verhoogde bijensterfte. Om na te gaan wat de verdwijnziekte betekent voor België wordt op het Informatiecentrum voor Bijenteelt sinds 2005 een monitoring van de bijensterfte uitgevoerd.

Hierbij worden op een objectieve manier gegevens verzameld over de bijensterfte in Vlaanderen. Via de assistenten in de bijenteelt werd elk voorjaar een peiling georganiseerd over de bijensterfte. Elke assistent heeft een ambtsgebied bestaande uit verscheidene gemeenten. Hij contacteert op willekeurige basis minstens 10 imkers binnen zijn ambtsgebied. De gegevens werden vervolgens anoniem (op postcode) aan het Informatiecentrum voor Bijenteelt doorgespeeld, waar deze werden geanalyseerd.

De bedoeling van de monitoring is om een objectief beeld te krijgen van de bijensterfte in Vlaanderen. Om objectief te blijven is het van groot belang dat de bijenteeltassistent de imkers willekeurig contacteert, zonder vooraf te weten hoeveel volken deze imker heeft of hoeveel bijenvolken niet doorheen de winter zijn gekomen. Dit om te vermijden dat enkel de imkers met grote bijensterfte in de statistieken terechtkomen en een vertekend beeld verkregen wordt.

Resultaten winter 2008-2009

Een eerste onderstaand kaartje (fig. 1) geeft een overzicht van de gemeenten waaruit gegevens werden ontvangen. Hoe donkerder de groene kleur, hoe meer volken er werden meegeteld. Het spreekt voor zich dat de monitoring van de bijensterfte betrouwbaarder wordt wanneer het aantal getelde bijenvolken stijgt.

Aan de imker werd gevraagd om op te geven hoeveel bijenvolken hij/zij heeft ingewinterd en hoeveel ervan nog in leven waren in maart en in april. Hierdoor is het mogelijk een onderscheid te maken tussen de volken die reeds vroeg in de winter gestorven zijn en de volken die op het einde van de winter of bij het op gang trekken in het vroege voorjaar gestorven zijn.

In totaal werden uit 112 gemeenten gegevens verzameld. 2417 bijenvolken van 220 imkers werden in de monitoring opgenomen. Hiervan waren er op 29 maart reeds 399 (16,5%) niet meer in leven. Bij telling op 26 april bleken er nog eens 65 volken minder in leven te zijn. Wat het sterftecijfer doorheen de winter op 464 brengt en overeenkomt met 19,2%.

Een tweede kaartje (fig. 2) geeft een procentueel overzicht van het aantal dode volken. In 55 gemeenten bleef het sterftecijfer onder de 10%. In 17 gemeenten werd een sterfte tussen 10 en 20% waargenomen. Bij 35 gemeenten bleek de sterfte tussen 20 en 50% te liggen en in 5 gemeenten stierf meer dan de helft van de getelde bijenvolken.

De gemonitorde imkers hadden gemiddeld 10 bijenvolken. Het grootste aantal imkers (158 van de 220) heeft 2 tot 12 bijenvolken. Bijna de helft van de imkers (102/220) bleef geheel gespaard van bijensterfte. 16% verloor 1 bijenvolk, 13% verloor 2 bijenvolken, 7,7% verloor 3 bijenvolken. Het grootste verlies trad op bij 2 imkers die respectievelijk 28 en 30 volken verloren.

Deze monitoring wordt reeds meerdere jaren uitgevoerd. In 2006 zagen we de hoogste sterftecijfers in de provincies Antwerpen en Limburg.

8_10_2

Ook in 2007 was de sterfte in deze provincies het grootst, maar kreeg ook Oost-Vlaanderen het harder te verduren. In het voorjaar van 2008 bleek deze trend zich opnieuw door te zetten. Opnieuw trad de hoogste sterfte op in Antwerpen en Limburg. In het voorjaar van 2009 merkten we dezelfde trend: het noordoosten van het land had te kampen met verhoogde sterftecijfers, terwijl Oost- en West-Vlaanderen gespaard bleven. Wel merkten we in deze provincies een hogere sterfte in het voorjaar, terwijl op dat moment het ergste leed reeds geleden was in Antwerpen en Limburg.

In deze monitoring zijn we niet op zoek gegaan naar de oorzaken van bijensterfte. Zij heeft tot doel om de bijensterfte objectief te meten, in kaart te brengen en op zoek te gaan naar regionale verschillen. Wanneer we de bijensterfte over de afgelopen jaren bekijken, merken we dat het sterftecijfer telkens ver boven de 10% ligt:

8_10_3