Bron: Maandblad van de Vlaamse Imkerbond
Jaargang: 92
Jaar: 2006
Maand: mei
Auteurs: Dr. Myriam Lefebvre

Bijensterfte, milieu en gezondheid deel 2

In een EU-verslag van maart 2004 over het Europese actieplan voor milieu en gezondheid kunt u o.a. lezen dat in de Europese Unie bijna een derde van de kinderziekten, die voorkomen tussen de geboorte en de leeftijd van 19 jaar, kan worden toegeschreven aan milieufactoren en dat meer dan 40% hiervan kinderen betreft van minder dan 5 jaar. Het verband tussen milieufactoren en de menselijke gezondheid was het onderwerp van de lezing van dr. Myriam Lefebvre aan de Universiteit Hasselt in november jl. Ze betrok ook de bijen in deze problematiek (gdr).

Invloed op ons lichaam

Nog nooit werd de mens aan zoveel chemische stoffen blootgesteld als nu. Helaas is ons lichaam niet aan al die stoffen aangepast. Tegelijkertijd stellen we vast dat er nooit meer chronische ziekten waren dan thans. Zou er dan toch een verband bestaan tussen milieu en gezondheid? Leiden toxische stoffen tot chronische ziekten? Meer en meer artsen en wetenschappers zijn geneigd dit te geloven.

Hoe reageert ons lichaam op toxische stoffen? In de loop van de evolutie leerde het om er zich spontaan van te ontdoen via de nieren (urine), de huid (zweten) en de lever.

Nu is het wel zo dat de individuele bekwaamheid van een organisme om zich van toxische stoffen te ontdoen, genetisch is vastgelegd. Sommige reageren zeer doeltreffend, anderen doen dit veel minder goed.

Al van bij de conceptie wordt het embryo, en later de foetus, via de moeder blootgesteld aan een grote hoeveelheid gif. De foetus ‘concentreert’ de toxische stoffen van de moeder. Dat proces is bijv. heel goed gekend voor kwik.

Dat veel organismen, ook dat van de mens, niet altijd even doeltreffend reageren op toxische stoffen heeft voor gevolg dat onderzoeken die de giftigheid van bepaalde stoffen nagaan heel veranderlijke resultaten opleveren.

Genetische voorbestemming is echter slechts één aspect van het proces. Voeding is een ander. Evenwichtige voeding bevordert tot op een bepaald niveau het goed functioneren van ons detoxificatiesysteem. De biochemische processen in ons lichaam vereisen immers hulpstoffen om goed te functioneren, zoals:

• zink en magnesium;

• antioxidantia (vitaminen C en E, glutathion, …).

Chronische blootstelling, chronische ziekte?

Hoe leidt een chronische blootstelling aan toxische stoffen tot een chronische ziekte?

Hoewel ons lichaam voortdurend toxische stoffen uitscheidt, bestaat toch het risico dat we na een tijdje:

• een opstapeling krijgen van kleine hoeveelheden gif, vaak in het vetweefsel, de hersenen en de celmembranen;

• onze gespecialiseerde biochemische processen overbelasten, bijv. deze die ons ontgiften van pesticiden. Andere biochemische processen nemen het werk dan weliswaar over maar omdat die mechanismen niet geprogrammeerd zijn om pesticiden af te breken, doen ze dat niet goed en genereren ze daarbij zelfs nieuwe toxische stoffen.

Een organisme kan gif verwerken, maar in hoeveelheden beperkt volgens de soort. Als dat organisme nog meer in contact komt met giftige stoffen, of veel stress kent, glijdt het af naar een chronische toestand van vergiftiging.

Ik wil dat met een voorbeeld illustreren. Jan Claes is scheikundige. Beroepshalve gebruikt hij oplosmiddelen. Af en toe kan hij zich minder goed concentreren. Vreemd is dat niet want alle oplosmiddelen hebben een affiniteit voor vetrijke organen, zoals de hersenen. Zijn organisme moet deze oplosmiddelen constant verwijderen. Het verbruikt hierbij veel van zijn voorraad oligoelementen en antioxidantia.

Maar Jan Claes belast zijn organisme nog meer. Een bepaalde week parkeert hij zijn wagen in een ondergrondse parking en krijgt zijn kantoor een nieuw vloertapijt dat gekleefd wordt met lijm … verwerkt in een oplosmiddel. Verder schildert hij die week zijn keuken met verf die alweer verdund is met een oplosmiddel. In deze korte tijdspanne krijgt hij heel wat extra toxische stoffen te verwerken. Vooral benzeen en tolueen, en synthetische stoffen zoals styreen butadieen, polystyreen, fenylcyclohexeen, xyleen, formaldehyde, … Zo’n tweehonderd in totaal.

Het organisme van Jan Claes moet dus in overdrive gaan om al die stoffen uit te scheiden. Als dat lang duurt, zal zijn organisme verzadigd geraken. Het risico verhoogt dat hij allerlei vreemde symptomen ontwikkelt.

In dit voorbeeld kan een gezonde en evenwichtige voeding een belangrijke rol spelen: ze brengt antioxidantia, vitaminen en mineralen aan die onmisbaar zijn om toxische stoffen uit een organisme te verwijderen.

En de bijen?

Op het terrein herkennen we verschillende symptomen en scenario’s. Dat is normaal voor wat betreft toxische stoffen, want de effecten ervan zijn zelden specifiek. Zelfs bacteriën kunnen meer dan één effect genereren. Een streptokok bijv. kan een keelontsteking tot ontwikkeling brengen, maar even goed een hartziekte veroorzaken of een huidontsteking doen ontstaan. Weet dat giftige stoffen geen ‘handtekening’ hebben! De opvatting ‘één vervuiler, één symptoom’ is  helemaal voorbijgestreefd.

Risico’s onderschat

Waarom is het zo moeilijk om de giftigheid van pesticiden aan het licht te brengen?

f1

Een niet te onderschatten oorzaak is het economische belang van de multinationals. Die investeren enorme bedragen in onderzoek naar nieuwe pesticiden. Eens een product gehomologeerd wordt, is de verwachting dat het tijdens een aantal jaren een bepaalde winst oplevert. Deze multinationals zijn belangrijk voor de tewerkstelling. Dat genereert terecht veel  goodwill bij de politieke instanties, maar het creëert daar ook een zekere angst om tegen de belangen van die ondernemingen in te gaan als dat om milieuredenen verkieselijk zou zijn.

Maar er is meer, bijv. de technische moeilijkheid om milieurisico’s degelijk te simuleren.

Bovendien zijn de testen die met  de ontwikkeling van een pesticide gepaard gaan niet altijd adequaat:

• risico’s van kleine dosissen wordt zelden getest;

• er is te weinig aandacht voor de risico’s van gemengde stoffen;

• geen   testen met het eindproduct;

• men houdt geen rekening met langetermijneffecten.

En nochtans hebben elk van deze tekortkomingen specifieke gevolgen voor mens en dier. Ik ga hier verder op in.

Risico met kleine dosissen

Kleine dosissen en bijen

De Franse imkers bestempelen nieuwe systemische insecticiden nog altijd als dé oorzaak van de hoge sterfte van hun bijenkolonies (deze insecticiden hebben als actieve stoffen imidacloprid en fipronil). Het eerste gebruik ervan gaat terug tot het midden van de jaren negentig.

De firma’s die deze producten op de markt brachten, beweerden dat de actieve stoffen niet teruggevonden werden in de nectar en het stuifmeel van de behandelde planten. De meetapparatuur van toen was echter onvoldoende verfijnd om hoeveelheden van minder dan 10 ppb te meten. Deze producten werden dus gehomologeerd zonder ze te testen op honingbijen.

Het volstond dat een Frans laboratorium specifieke meettechnieken op punt stelde om te kunnen vaststellen dat er wel enkele ppb’s (deel per miljard) van de actieve stof in de nectar en het stuifmeel van de bloemen geraakten. Ze vonden dat:

• de nectar en het stuifmeel van zonnebloem en het stuifmeel van maïs zeer kleine hoeveelheden insecticiden  bevatten (gemiddeld 3 ppb);

• de nieuwe pesticiden de meest toxische waren van alle stoffen die al getest werden: drie- tot viermaal toxischer dan dimethoaat en cypermethrin, twee insecticiden die al op de markt waren;

• de producten op het terrein chronische toxiciteit  veroorzaakten. Kleine dagelijkse hoeveelheden volstaan dus om honingbijen te doden of om abnormaal gedrag te veroorzaken.

Over welke hoeveelheden gaat het? Een dosis van 0,1 ppb innidacloprid gedurende acht dagen toegediend, volstaat om 50% van de bijen te doden. Deze hoeveelheid is dertig keer kleiner dan de hoeveelheid die in het stuifmeel en de nectar van zonnebloemen gevonden werd.

Kleine dosissen en zoogdieren

Drachtige ratten kregen één dioxinedosis van respectievelijk 20, 60 en 160 picogram (wij worden blootgesteld aan hoeveelheden van 10 tot 20 picogram, de zogenaamde background level). Het

motivatiegedrag van de ratten werd bestudeerd tien weken na de geboorte. De vaststelling was dat de ratten die 60 picogram kregen de dikste nakomelingen hadden gebaard en dat deze de minste motivatie hadden.

Een ander voorbeeld: het effect op prostaatkanker van hexachlorobenzeen (HCB), een schimmelwerend middel voor planten, zaden en granen. De besmetting gebeurt essentieel via de voeding. HCB wordt ervan verdacht de steroïdehuishouding binnen de prostaatklier te verstoren.

De vorsers deden twee zaken: ze stelden menselijke prostaatcellen ‘in vitro’ bloot aan variabele concentraties HCB en dienden jonge, mannelijke ratten ‘in vivo’ dezelfde hoeveelheden toe. Ze vonden:

• prostaatvergrotingen;

• vervroegde seksuele rijpheid;

• dat lage HCB-concentraties tienmaal minder dan de toegelaten residulimiet) de steroïde-activiteit versterken.

Doch de bedoeling van de standaardbehandeling van prostaatkanker is juist de activiteit van de steroïden in de tumor te verminderen. Kleine toxicologische dosissen hebben dus als resultaat dat deze behandelingen minder doeltreffend zijn.

Risico’s met gemengde stoffen

We spreken over ‘gemengde stoffen’ als meerdere pesticiden onder elkaar worden gemengd.

Gemengde stoffen bij bijen en zoogdieren

Tijdens de lente van 2004 werd ik bij een Naamse imker geroepen.

Twee landbouwers hadden overdag bij goed weer hun bloeiende weiden bespoten. Dat kostte het leven aan een massa bijen, vele andere sleepten zich vóór de kasten over de grond. De volken bleven drie weken bijzonder agressief. Ze verwijderden het onverzegelde broed en vervingen drie jonge moeren. Twee koninginnen legden geen darreneitjes meer, het broed van de andere koninginnen was onregelmatig. Bij navraag bleek dat de landbouwers herbiciden hadden gebruikt: Bofix en U46M75.

De actieve stoffen hiervan zijn quasi dezelfde als deze die gebruikt werden bij een proef met muizen waarbij de actieve stoffen van drie herbiciden werden gemengd: dicamba, mecoprop en 2,4 D. Dicamba is de actieve stof in Banvel, een herbicide dat in de maïsteelt gebruikt wordt ter bestrijding van de zaadlobbigen. Bij de betreffende proef werden aan drachtige muizen kleine hoeveelheden water aangeboden met de drie actieve stoffen. Nadien werd het aantal muisjes geteld bij de geboorte. Als afwijking werd vastgesteld dat dit aantal hoger lag dan normaal. Consternatie alom toen vastgesteld werd dat de laagste concentraties de krachtigste uitwerking hadden.

Het zijn nochtans deze concentraties waarmee   we geconfronteerd worden in het milieu. Wilt u de mechanismen kennen die hierbij een rol spelen? Maak  u geen illusies: ze zijn niet gekend!

Gemengde stoffen bij mensen

Elf endocriene verstoorders werden getest aan heel lage concentraties: 1% van de dosis waarop ze effect hebben. Het was de bedoeling hun invloed na te gaan op de productie van oestrogeen, het vrouwelijke geslachthormoon. Vastgesteld werd dat de bijmenging van heel kleine hoeveelheden het effect van oestrogeen verdubbelt! Dat heeft belangrijke consequenties:

• iedereen heeft kleine concentraties van toxische stoffen in het lichaam;

• rekening houdend met de gevoeligheid van een individu en het aantal toxische stoffen dat hij in zich draagt, zal een bijkomende opname van endocriene verstoorders bijwerkingen in gang zetten die niet in verband kunnen worden gebracht met het toxische product zelf.

Geen testen met eindproduct

Bij toxiciteitproeven onderzoekt men tijdens de homologatieprocedure enkel de actieve stof(fen) van het product. Er worden echter stoffen aan die actieve stof toegevoegd die het eindproduct toxischer maken.

Bekend is het voorbeeld van Roundup. De actieve stof ervan is glyfosaat. Welnu, uit proeven blijkt dat Roundup viermaal toxischer is dan glyfosaat zelf.

Langetermijneffect verwaarloosd

Langetermijneffecten op de bij

De bijen verzamelen toxisch stuifmeel vóór de winter en stapelen het bij de voorraad. Dat stuifmeel wordt later gebruikt. Het volk verzwakt, sterft of vertoond pathologische gedrag … maanden later.

Langetermijneffecten op de mens

Einde 2002 legden Zweedse onderzoekers een duidelijk verband tussen het gehalte organochloren in het bloed van moeders en de ontwikkeling van testikelkanker bij hun zonen, tientallen jaren later.

In ons volgend nummer publiceren we het derde en laatste deel van de lezing van dr. Lefebvre. Ze heeft het daarin over de gevolgen van pesticiden op het zenuwstelsel. In dat nummer zullen we ook de referenties van de geraadpleegde bronnen vermelden.

Foto: G. De Roeck.